Moderators: henkie, elbert, Moderafo's
Dit is de nieuwe scheidslijn beter dan de oudtestamentische scheiding tussen ongelovige joden en het gelovige overblijfsel, dus vanaf nu "geheel israël" wordt gevormd door degenen die zijn gered door geloof in Jezus
Heel Israël. Over wie heeft Sha’ul het als hij de uitdrukking “heel Israël” gebruikt? Voordat we deze vraag behandelen moeten we eerst het woord Israël bestuderen.
De naam “Israël” werd gegeven aan de derde aartsvader, Ya’akov, nadat hij geworsteld had met “een man” die “Elohim” (God) was (Genesis 32:25, 31). Dit is een gegeven dat van het grootste belang is bij het interpreteren van het Nieuwe Testament. God, die alles weet voordat het gebeurt, gaf Ya’akov deze naam bij deze gelegenheid om daarmee de toekomstige worsteling van het Joodse volk met Hem te symboliseren, zoals is opgetekend in de TeNaCH, en zijn hoogtepunt bereikt in tweeduizend jaar van worsteling met Yeshua de Messias.
Lees het hele gedeelte (Genesis 32:25-33) eens met de gedachte dat deze mysterieuze “man” die God was, Yeshua heeft kunnen zijn in een pre-incarnale verschijning. (Zie Joh. 1:14 voor een bespreking van deze en andere soortgelijke verschijningen). Stel Hem daarbij dan voor als nog altijd wachtend, tot Hij het Joodse volk, net zoals Ya’akov, hoort zeggen, “Ik zal U niet laten gaan, tenzij U mij zegent” (vergelijk Matt. 23:37-39) en “ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered.” Precies zoals Ya’akov de dood door de hand van zijn vijand-broeder Esav vreesde, maar er meer en meer van overtuigd raakte dat, omdat hij God gezien had, zijn leven gered zou zijn, zo weten ook diegenen die God gezien hebben in het aangezicht van Yeshua de Messias, dat zij eeuwig leven hebben ondanks alles wat de Tegenstander ook moge doen; ook Messiaanse Joden naderen niet langer in angst tot hun heiden-broeders als hun vijanden.
Evenzo is het voor de Kerk belangrijk – vooral in het licht van de huidige situatie in het Midden-Oosten – op te merken dat, wanneer God een tweede keer de naam Israël aan Ya’akov geeft, hij beloften herbevestigt die eerder gedaan zijn aan Avraham en Yitzchak, in het bijzonder de belofte dat het land zou toebehoren aan Ya’akov en zijn nakomelingen, het Joodse volk (Genesis 35:9-13). Bovendien zit in dit gedeelte een remez (“hint”; zie Matt 2:15) van wat Sha’ul in de voorafgaande verzen 17-24 het ingeënt zijn van de heidenen noemt: God zegt tegen Ya’akov, “Een volk”, het Joodse volk, de wortel, “ja een menigte van volken”, in het Hebreeuws kahal goyim, dat ook vertaald kan worden met “een gemeente van heidenen”, de takken “zal uit u ontstaan”.
Daarom worden Ya’akov’s nakomelingen in de rest van de TeNaCH steeds “het huis Israëls” genoemd. Dit betekent dat het Joodse volk het volk van God is. Als “Gods uitverkoren volk” zijn ze het voorwerp van Zijn bijzondere zorg en genegenheid; zij worden Zijn “eerstgeborene”, Zijn “zoon”, Zijn “geliefde” genoemd.
Maar tegelijkertijd worden ze door verbonden verplicht Hem te gehoorzamen op een unieke manier die niet vereist werd van andere volken. De wederwaardigheden van Gods volk Israël, zoals beschreven in de TeNaCH, laat telkens weer zien dat, wanneer Gods volk weigert Hem te gehoorzamen, onvermijdelijk bestraffing volgt. In zijn genade voorzag God twee in beperkingen: (1) Uitstel van de verdiende straf om zodoende Zijn wederspannig en hardnekkig volk een gelegenheid te verschaffen om tot berouw te komen en (2) het mogelijk te maken voor “een rechtvaardig overblijfsel” om geheel aan de collectieve staf te ontkomen. De geschriften van de profeten zijn vervuld van deze gedachten; zie b.v. Amos 3:2, 11; 9:7-9; Jeremia 9:7; Jesaja 10:5-14, 20-23; 43:14-25.
De verkiezing van Israël door God roept het vraagstuk op van particularisme tegenover universalisme. Ondanks dat de verkiezing van Israël particularisme impliceert, is de TeNaCH doortrokken van universalisme, dat laat zien dat God de andere volkeren niet heeft achtergesteld (zie b.v. Jesaja 2:1-4; en de boeken Ruth en Jona). Daar echter Israël eens verkozen is, is Gods universalisme nooit los te zien van Israël; vanaf Genesis 12 is het zo dat door Avraham en zijn zaad, dat wil zeggen door de Joden, de andere volken van de wereld gezegend zullen worden. De heidenen uit Ninevé geloofden de Joodse profeet Jona dat de God van de Joden ze een laatste kans schonk om berouw te tonen; Ruth verbond zich aan de Joodse vrouw Naomi en haar Joodse volk en God. Evenzo moeten hedendaagse heidenen geloven in een Joodse Messias om gered te worden. Als ze aandringen op een afzonderlijke zegen, zal er geen zegen zijn, maar als zij zich willen verbinden aan de Joden, met Ruth zeggend: “Uw volk is mijn volk”, dan zullen er talrijke zegeningen voor hen zijn.
Een variant op het aandringen op een afzonderlijke zegen is het beweren dat Israël een ander volk is dan waarvan God zegt dat het het is – te vragen, “Welk volk is werkelijk Gods uitverkorene?” en een ander antwoord te geven dan de Joden. Deze kwestie ontstond voor het eerst ten tijde van de afscheiding van de Samaritanen (2 Koningen 17:24-41) en was zevenhonderd jaar later nog steeds actueel, toen de Samaritaanse vrouw bij de bron met Yeshua sprak (Joh. 4:20-24). Vanuit dat voorval gezien zouden we de vraag kunnen herformuleren, “Naar welk volk – de Samaritanen of de Joden – stroomt het levende water van de geestelijke bron van Ya’akov, die ook Israël genoemd wordt?”
Het is onvermijdelijk dat mensen zonder geloof in het geheel van Gods geopenbaarde Woord, Samaritanen toen, allerlei ongelovigen vandaag de dag – de verkiezing van het Joodse volk of zelfs de gedachte van de verkiezing op zich zullen betwisten.
De idee dat God sommigen boven anderen zou verkiezen is onaanvaardbaar aanstootgevend, tenzij verstaan binnen het kader van Gods totale plan zoals duidelijk gemaakt wordt in de TeNaCH en het Nieuwe Testament. Maar zodra iemand in Gods Woord gelooft verliest het denkbeeld van Israëls verkiezing zijn aanstootgevendheid en wordt het in plaats daarvan het middel om te zegenen. Jood en heiden op dezelfde manier, in overeenstemming met de belofte van Genesis 12:3.
Het is de fout van de Kerk dat de vraag wie Gods volk is, een punt van scheiding tussen Judaïsme en christendom is geworden. Want de Kerk begon, tegenover de Joden, te beweren het “Nieuwe Israël”, het “ware Israël”, het “Israël Gods” te zijn, en beschouwde het Joodse volk als slechts het “Oude Israël”, niet langer in aanmerking komend om Gods beloften te ontvangen omdat ze Yeshua verworpen hebben. Hoe ironisch dat de Kerk, bewerend het Joodse volk te verdringen als Israël, zich toen in plaats daarvan gedroeg als Israëls oude naam Ya’akov die verdringer betekent!
Deze verdraaide opvatting over verkiezing die alles negeert wat Sha’ul schrijft in de hoofdstukken 9-11, wierp een onnodige barrière op tussen Joden en christenen – waarvan ik hoop dat “The Jewish New Testament” en dit commentaar [“The Jewish New Testament Commentary”] kunnen helpen die weg te nemen.
Aan de andere kant is het antwoord van sommige niet-messiaanse Joden, zoals beschreven in het Nieuwe Testament (bijv. in Matth. 3:9), dat het slechts zijn van een fysieke afstammeling van Ya’akov voldoende is om te garanderen deel te hebben aan Gods verkiezing, eveneens een verdraaiing van Gods geopenbaarde waarheid (zie Rom. 9:6).
Van de theologie richten we ons op een taalkundige vraag die van belang is om de betekenis van de uitdrukking “heel Israël” te begrijpen: Hoe werd de uitdrukking “Israël” gebruikt in Sha’uls dagen? Wie gebruikten die en waarvoor? Bestudering van Joodse en Griekse literatuur laat zien dat Joden het woord “Israël” vaker gebruikten dan “Joden” om naar zichzelf te verwijzen als een natie, en in het bijzonder als zij van zichzelf spraken als Gods volk.
Aan de andere kant gebruikten heidenen de uitdrukking “Israël” helemaal nooit, aangezien de idee van een door God verkozen volk hen vreemd was. Zij gebruikten de uitdrukking “Ioudaioi” (“Joden” of “Judeërs”, zie Joh. 1:19) dat voor hen hoofdzakelijk het land van herkomst, Judea aangaf; zij beschouwden het als vanzelfsprekend dat ieder land zijn eigen religie had, ook de Joden, maar dat het woord verder niet meer religieuze betekenis had dan “Italianen” of “Amerikanen”. Joden in de Diaspora gebruikten het woord “Joden” meer dan Joden in het land Israël dat deden om naar zichzelf te verwijzen, omdat zij onder heidenen woonden die alleen die uitdrukking gebruikten (vergelijk 2 Makkabeeën, een boek uit de Diaspora met 1 Makkabeeën, dat in Israël is geschreven).
Het merendeel van de 71 keer dat het woord Israël in het Nieuwe Testament voorkomt verwijst duidelijk naar het Joodse volk. Behalve dit vers doen zich alleen problemen voor in Rom. 9:6, 1 Kor. 10:18, Gal. 6:16 en Openb. 7:4; zie de aantekeningen bij deze verzen).
Sha’ul gebruikt de uitdrukking “Joden” elf keer in de hoofdstukken 1-8 van Romeinen, altijd in tegenstelling tot “heidenen” of “Grieken”. Hij gebruikt de uitdrukking “Israël” alleen in de hoofdstukken 9-11, waar het twaalf keer voorkomt. Waarom schakelde Sha’ul over? Omdat hij in de hoofdstukken 1-8 wilde benadrukken dat, door geloof in Yeshua, voor God individuele heidenen gelijk zijn aan individuele Joden (om die reden gebruikt hij in 9:24 en 10:12 ook "Joden"); maar in de hoofdstukken 9-11 is het zijn bedoeling om naar voren te brengen dat de Joden als natie Gods volk blijven – d.w.z., zij blijven Israël – zelfs als sommigen van hen niet gehoorzamen, en Gods beloften aan Israël, de Joodse natie, geldig blijven (9:1-11:36). Samengevat, “Israël” betekent het Joodse volk, maar met nadruk geroepen tot het zijn van Gods uitverkoren volk, Zijn “eerstgeborene”, Zijn “geliefde", Zijn “zoon” en als zodanig, de ontvangers van de voordelen zoals opgesomd in 9:4-5.
Nu zijn we zover om te vragen wie heel Israël is. Deze uitdrukking heeft dezelfde vier mogelijkheden als het “deeg” en de “takken” in vs 16:
(1) Iedere individuele Jood, vroeger, nu en later; (2) Iedere individuele messiaanse Jood, vroeger, nu en later; (3) Het Joodse volk als een natie, maar niet per definitie met inbegrip van alle Joden; en (4) Alle gelovigen, zowel Joden als heidenen, vroeger, nu en later. Zoals we zullen zien is de derde juist.
Veel christenen zijn zich er niet van bewust hoe merkwaardig het voor een Jood klinkt om te horen dat de uitdrukking “Israël” gebruikt wordt om te verwijzen naar heidenen; zo’n idee zou nooit in zijn gedachte opkomen. Nietttemin is betekenis (4) de belangrijkste van de verkeerde opvattingen, omdat, zoals hierboven opgemerkt, de door heidenen gedomineerde Kerk gedurende het grootste deel van haar geschiedenis er aanspraak op maakte dat zij het “Nieuwe Israël” en het “Ware Israël” is en dat de Joden slechts het “Oude Israël” zijn, uitgesloten van Gods beloften. Maar geen van deze uitdrukkingen kan in de Schrift gevonden worden; het zijn pogingen van antisemitische, soms echter niet opzettelijk zo bedoeld, voorbijgaand aan wat de Schrift zegt en verwijdert het Joodse volk van de plek die God het gegeven heeft.
En feitelijk is betekenis (4) om verschillende redenen onmogelijk binnen deze context. Ten eerste wordt met “Israël” door heel Romeinen 9-11 heen duidelijk alleen de Joden bedoeld, precies zoals in het voorafgaande vers. Ten tweede gebruikt Sha’ul het woord “Joden”, niet “Israël” als hij het deelhebben aan Gods beloften van de heidenen wil benadrukken, zoals hierboven opgemerkt.
Ten derde is het onderwerp van de hoofdstukken 9-11 hoe God zijn beloften aan het Joodse volk, niet aan een gecombineerd Joods-en- heidens volk, zal inlossen (9:1-11:36). Ten vierde tenslotte, het verhaal hoe God dit daadwerkelijk zal gaan doen wordt vier keer verteld in 11:11-32 (zie de eerste paragraaf van deze aantekening), en in de drie andere gevallen is het geen vraag of Sha’ul alleen over Joden spreekt.
Desondanks zijn er christelijke stromingen die proberen deze betekenis er in te leggen door redeneringen toe te passen die wellicht beter onderbouwd kunnen worden bij Gal. 6:16, waar de uitdrukking “het Israël van God” voorkomt – maar zie mijn commentaar daar. Het gevolg van zo’n inzicht is het ontkennen dat God zijn specifieke beloften aan het Joodse volk zal vervullen en zodoende in tegenspraak is met Sha’uls hele bedoeling van het schrijven van de hoofdstukken 9-11. Voorstanders van deze visie antwoorden op deze tegenwerping door te zeggen dat al Gods beloften zijn vervuld “in Yeshua” (in zekere zin waar) en dat hij staat voor het hele Joodse volk (in zekere zin ook waar; zie Matt. 2:15). Om te laten zien tot welke verkeerde conclusies deze foute redenering kan lijden, zou een toepassing ervan zijn dat het land Israël Jezus toebehoort; vandaar dat, aangezien Hij Israël vertegenwoordigt en nu het land bezit, zodat de belofte dat het land voor altijd van Israël zal zijn “in Hem” veruld is, geen verdere terugkeer van Joden naar het land verwacht zou behoeven te worden. Maar de beloften in de TeNaCH aan het Joodse volk zijn rechtstreeks tot hen gericht, niet tot de Messias. Als de Messias ontvangt wat aan het Joodse volk beloofd was en vervolgens het Joodse volk verhindert ze te ontvangen, dan is de belofte metterdaad vervallen; God is ze niet nagekomen. We moeten de interpretatie die zegt dat heel Israël de heidenen insluit schrappen.
Maar heel Israël is ook niet elke individuele Jood (opvatting (1)). Niet alleen de hoofdstukken 9-11, met hun nadruk op het Joodse volk als een gezamenlijke eenheid de ontvanger van Gods beloften, vragen hier niet om, maar zo’n interpretatie is in strijd met de begrippen “overblijfsel” zoals ingevoerd in 9:6, 27 en 11:1-6.
Met nog meer zekerheid zijn niet slechts alle messiaanse Joden (opvatting (2)) heel Israël, zelfs al houdt 9:6 in dat alleen het messiaans Joodse deel van Israël werkelijk Israël is. Want dit zou de “waarheid die God voorheen bedekte maar nu geopenbaard heeft” (vs 25), en waar Sha’ul drie hoofdstukken aan besteed heeft, maken tot een een tautologie met een anticlimax – het is voor de hand liggend dat alle geredde Joden gered zullen worden.
Het woord all wordt hier eerder figuurlijk gebruikt, niet letterlijk. In de TeNaCH, dat wil zeggen, in het Hebreeuwse denken betekent het woord “kol”, als verwijzing naar een collectief, niet elk afzonderlijk individu waaruit het is samengesteld, maar veeleer het merendeel of het belangrijkste deel, of zelfs een aanzienlijk of een zeer herkenbaar deel, mogelijk veel kleiner dan het grootste gedeelte).
Enkele Nieuw Testamentische voorbeelden zijn Matt 2:3 (HSV: “Toen koning Herodes dit hoorde, raakte hij in verwarring en heel Jeruzalem met hem.”) en Matt. 3:5 (HSV: “Toen liep Jeruzalem, heel Judea en heel het land rondom de Jordaan naar hem uit,”). De schrijver bedoelt duidelijk niet dat elke afzonderlijke persoon in Jeruzalem in verwarring raakte of dat Judea en het gebied rond de Jordaan helemaal zonder bevolking zaten; zijn woorden betekenen zelfs niet dat een meerderheid er zo door aangedaan was.
Heel Israel is in dit geval de Joodse natie als een gezamenlijk geheel (opvatting (3)), inclusief elke messiaanse Jood (vanwege de tautologische noodzaak ervan), maar niet noodzakelijkerwijs elke individuele Jood. Of het deel van de Joden dat gered zal worden een meerderheid zal zijn of tien procent of negentig is een zaak van zinloze speculatie; ik verwacht echter dat wanneer de profetie vervuld wordt, het “gevestigde” Joodse volk voor het merendeel zal bestaan uit messiaanse Joden, en messiaanse Joden zich niet meer aan de rand van de natie zullen bevinden maar in het centrum, leidend, toonaangevend en de zorgend voor de mening van het Joodse volk – het hoofd en niet de staart (Deuteronomium 28:13).
Deze uitleg van heel Israël als de Joodse natie als geheel nemend, stemt overeen met de verzen 17-24, over het inenten van de afgebroken niet-messiaans Joodse takken (maar niet noodzakelijkerwijs allen), met vs 12 over Israël “in zijn volheid” (hetzelfde woord, plêroma, als in vs 25 voor de heidenen wordt gebruikt) en met de gedachte dat slechts een overblijfsel (minder dan het totale geheel) gered zal worden (vs 5, 9:6, 9:27).
Bovendien stemt het, vreemd genoeg, ook overeen met één van de meest beroemde paragrafen uit de mishna, alhoewel de nadruk hiervan op iets heel anders ligt:
“Heel Israël heeft deel aan de toekomende wereld, want er is gezegd, ‘Uw volk, zij allen zullen rechtvaardigen zijn, voor eeuwig zullen zij de aarde [of land (eretz), zoals D.S. in het origineel schrijft] in bezit nemen. Zij zullen een stekje zijn, door Mij geplant, een werk van Mijn handen, opdat Ik verheerlijkt zal worden" (Jes. 60:21). Maar dezen hebben geen deel in de toekomende wereld: Hij die zegt dat de wederopstanding van de doden niet vanuit de Torah bewezen kan worden, hij die zegt dat de Torah niet van de hemel is (ofwel, niet geïnspireerd door God maar slechts een menselijk product) en een ketter (waar veel categorieën van zijn). Rabbi Akiva zegt: Ook iemand die de ketterse boeken leest……” (samengevat uit Sanhedrin 10:1).
In deze mishna betekent de uitdrukking “heel Israël” eveneens niet elk individu, aangezien de Joden die uitgesloten worden van de toekomende wereld direct genoemd worden (Rabbi Akiva’s opmerking verwijst, naast anderen, kennelijk naar gelovigen in Yeshua).
Zal zalig worden of “verlost”, zowel geestelijk – gered van de eeuwige gevolgen van de zonde, en tenslotte, helemaal van te zondigen – en fysiek of nationaal – hersteld tot het bezitten van het land Israël onder koningschap van de Messias zelf (Hand. 1:6-7 1)). Zie voor meer over wat “gered” betekent, de aantekening over “Redder” bij Luk. 2:11 1).
Heel Israël zal zalig worden. Hoe kunnen Joden deze woorden lezen en niet beseffen dat het Nieuwe Testament het Joodse volk dezelfde voortreffelijke hoop voorhoudt als de TeNaCH? Hoe kan een christen uit de heidenen er niet een bevel van God in zien het Joodse volk lief te hebben en te bidden voor hun geestelijke en fysieke welzijn? Een messiaanse Jood die het aangrijpende ondervindt van verwerping door zijn eigen Joodse volk, misschien zelfs door zijn eigen familie, maakt deze schitterende woorden tot zijn verwachting en toevlucht en gebed. Het is voor hem een vreugde Gods antwoord te overdenken op de smeekbede van het “Kaddish” “Moge Hij [God] Zijn koninkrijk haastig en binnenkort vestigen, tijdens uw leven en tijdens uw dagen; en u, zegt Amen”. Want hij heeft Gods onberouwelijke belofte (vs 29) dat heel Israël, de natie die God zich tot een onafscheidelijk deel gemaakt heeft, zich zal keren tot Yeshua de Messias en gered zal worden.
Eenheid tussen Joden en niet-Joden
11 Bedenk dat jullie vroeger niet bij Gods volk hoorden. Want jullie waren niet zoals de Joden besneden. Jullie werden 'onbesneden' genoemd door de mensen die wél besneden waren. (De besnijdenis is een teken dat mensen in het lichaam aanbrachten. Het bewees dat ze bij God hoorden.) 12 Jullie hoorden niet bij God. Daardoor hadden jullie Christus niet. Ook hadden jullie niet de rechten die het volk Israël had, want jullie hoorden niet bij zijn volk. En de verbonden van Gods beloften waren niet voor jullie. Jullie hadden dus geen hoop en geen God in deze wereld. 13 Zo waren jullie vroeger ver weg van God. Maar nu zijn jullie in Jezus Christus dicht bij God gekomen, door het bloed van Christus.
dalethvav schreef:Bij deze nog één keer een reactie n.a.v. Rom. 11:26.
Ik sta mezelf toe deze keer een lange lap tekst te posten om de volgende redenen:
1. Het cruciale belang van het verstaan van deze tekst in verband met de plaats van Israël in Gods heilshistorie en daarmee ook in de eindtijd / bij de wederkomst.
2. Radical me wees op het Joodse karakter van de Bijbel. Vandaar een (messiaans) Joods commentaar op Rom. 11:26 van David Stern. Wellicht leerzaam als we bedenken dat we altijd geneigd zijn om de door de Joods denkende Paulus geschreven teksten te lezen vanuit ons hellenistische denken.
Het betreft een "vertaling" uit Stern's Jewish New Testament Commentary, waarvan de originele engelstalige tekst hier te vinden is.
Radical schreef:Zoals we intussen begrijpen, kwam het tijdperk van het oude Israel ten einde.
De ontstaansgeschiedenis van de gemeente te Corinthe laat zien dat binnen die gemeente zowel Joden als heiden-gelovigen te vinden waren. De woorden “gij” en “ons” in 1 Cor 1:30-31 omvatten dan ook deze beide groepen. Israël én de volken zijn beide “in de Messias” aanwezig! Beide groepen zijn op grond van hun eigen specifieke roeping door God binnengebracht in de (gemeente van de) Messias. De eigenheid van beide groepen mag blijven bestaan binnen de ene gemeente.
Levend en denkend vanuit twee duizend jaar heiden-christelijke overheersende massaliteit in denken en doen is het nodig om opnieuw de verwondering te ontdekken over het feit dat naast Israël ook heidenen mogen delen in het heil. Het heil in Messias Jezus is heil dat God aan Israël heeft beloofd en in het midden van Israël heeft gerealiseerd. Dat wij Paulus het evangelie ook aan niet-Joden zien verkondigen, betekent niet dat wij dat als een logische ontwikkeling kunnen beschouwen. Heidenen kunnen op geen enkele manier rechten laten gelden op een deelhebben aan Gods heil. De achtergrond van Paulus’ denken en handelen is een diepe verwondering over het feit dat de volken deelgenoten mogen worden.
dalethvav schreef:Radical, Op di aug 01, 2017 5:16 pm schrijf je:
Hoe kan het dan dat gelovige heidenen ingeënt zijn op iets dat er niet meer is (Rom. 11)?
Tenslotte zou ik je met de woorden van Paulus uit Rom. 11:18 willen waarschuwen: "Beroem u dan niet tegenover de takken" (want dat is wat je herhaaldelijk doet). "En als u zich beroemt: U draagt de wortel niet, maar de wortel u."
Nee, want ik ben noch Jood, noch besneden.Radical schreef:Wil je dan nu beweren dat jullie Messiaanse Joden de Wortel zijn ?? en je beroemen op je uiterlijke besnijdenis ??
Kijk dit is nu een goed voorbeeld hoe je kennelijk met bijbelteksten omgaat. Dáár waar Paulus het heeft over enige takken, (Rom. 11:17) meen je daar, door je preteristische bril, gewoon vele te kunnen lezen. Maar zo werkt dat niet.Radical schreef:Jullie zijn ook slechts takken, en door de koppigheid, en hardnekkigheid van de toenmalige Joden zijn vele takken afgebroken,......
dalethvav schreef:Nee, want ik ben nog Jood, noch besneden.
Kijk dit is nu een goed voorbeeld hoe je kennelijk met bijbelteksten omgaat. Dáár waar Paulus het heeft over enige takken, (Rom. 11:17) meen je daar, door je preteristische bril, gewoon vele te kunnen lezen. Maar zo werkt dat niet.
Terug naar “[Religie] - Algemeen”
Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 6 gasten