Berichtdoor Jvslooten » 07 jun 2014 22:30
Lasterlijke woorden tegen den Heiligen Geest zijn de ergste soort van zonden der tong, en zij zijn onvergeeflijk, vers 31, 32. Hier is ene genaderijke verzekering van vergeving van alle zonden, op Evangelievoorwaarden. Dit zegt ons Christus, en het is een troostrijk zeggen, dat de grootte der zonde geen hinderpaal zal zijn om door God aangenomen te worden, indien wij waarlijk berouw hebben en het Evangelie geloven. Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden. Al waren uwe zonden als scharlaken en karmozijn, Jesaja 1:18, al waren zij ook nog zo snood in haren aard, of verzwaard door de omstandigheden, en ook nog zo dikwijls herhaald, al zouden zij ook tot den hemel reiken, toch is er bij den Heere vergeving, die boven de hemelen reikt. Zelfs tot Godslastering, ene zonde, die onmiddellijk Gods naam en eer raakt, zal de genade worden uitgestrekt. Aan Paulus, die een Godslasteraar was, is barmhartigheid geschied, 1 Timotheus 1:13. Wèl mogen wij zeggen: Wie is een God gelijk Gij, die de ongerechtigheid vergeeft? Micha 7:18. Zelfs woorden, gesproken tegen den Zoon des mensen, zullen vergeven worden, zoals de woorden hun vergeven werden, die Hem smaadden bij Zijn’ dood, want velen hunner hebben zich bekeerd en genade verkregen. Christus heeft hierin aan alle mensenkinderen het voorbeeld gegeven van bereidvaardigheid om woorden te vergeven, die tegen hen gesproken zijn. Ik ben als een dove, ik hoor niet. Merk op: Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden, den mensen, niet den duivelen, dit is liefde voor geheel de wereld der mensheid boven de wereld der gevallen engelen, dat alle zonde hun vergeven kan worden. Hier is echter ene uitzondering voor de lastering tegen den Heiligen Geest, welke hier verklaard wordt de enige onvergeeflijke zonde te zijn. Zie hier: Wat deze zonde is: het is spreken tegen den Heiligen Geest. Zie, hoe boosaardig de zonde der tong is, als de enige onvergeeflijke zonde ene zonde der tong is. Maar Jezus kende hun gedachten, vers 25. Het is niet alle spreken tegen den Persoon, of het Wezen, des Heiligen Geestes, of tegen enigen Zijner meer bijzondere werkingen, of het blote weerstaan van Zijne inwendige werking in den zondaar zelven, dat hier bedoeld wordt, want, wie zou dan zalig worden? Het Evangelie is ene acte van straffeloosheid, waarvan niemand uitgezonderd is dan alleen diegenen, die den Heiligen Geest lasteren, en dus in den engsten, meest beperkten zin, opgevat moet worden. Alle onboetvaardige zondaren worden door de voorwaarden van deze acte van straffeloosheid, n.l. geloof en bekering, hiervan krachtdadig en voor goed buitengesloten, en daarom moeten de andere uitzonderingen niet te ver uitgestrekt worden, en deze Godslastering wordt uitgezonderd, niet om enigerlei tekortkoming van genade in God, of verdienste van Christus, maar omdat zij den zondaar onvermijdelijk in ongeloof en onboetvaardigheid laat blijven. Wij hebben reden te denken, dat niemand schuldig is aan deze zonde, die gelooft, dat Christus de Zoon van God is, en oprechtelijk begeert deel te hebben in Zijne verdienste en genade, en zij, die vrezen deze zonde begaan te hebben, geven hiermede een goed teken, dat zij haar niet begaan hebben. De geleerden merken terecht op, dat Christus niet spreekt van hetgeen toen gezegd of gedaan werd, maar van wat gezegd en gedaan zal worden, Markus 3:28, Lukas 12:10, Die gelasterd zal hebben. Wat hen betreft, die Christus gelasterd hebben, toen Hij op aarde was, en Hem een wijnzuiper, een bedrieger, een Godslasteraar, en wat dies meer zij, genoemd hebben, er was voor hen nog een schijn van verontschuldiging vanwege het geringe, het onaanzienlijke van Zijn uiterlijk voorkomen, en de vooroordelen des volks tegen Hem, en het bewijs Zijner Goddelijke zending was niet volledig gegeven dan na Zijne opstanding, en daarom zal hun, als zij berouw hebben en zich bekeren, vergeving worden geschonken. En het is te hopen, dat zij bij de uitstorting des Geestes, tot overtuiging zullen komen, gelijk dit dan ook geschied is met velen, die Zijne verraders en moordenaars zijn geweest. Maar indien zij, nadat de Heilige Geest is gegeven met Zijne gaven van innerlijke openbaring, het spreken van vreemde talen, en dergelijke bedelingen des Geestes onder de apostelen, toch nog voortgaan met den Geest te lasteren, alsof Hij een boze geest was, dan is er gene hoop, dat zij ooit tot het geloof in Christus zullen gebracht worden. Want ten eerste: Deze gaven des Heiligen Geestes in de apostelen waren het laatste bewijs, dat God gebruiken wilde ter bevestiging van het Evangelie, en werd voor het laatste bewaard, nadat de andere waren voorafgegaan. Ten tweede: Dit was het krachtigste bewijs en meer geschikt tot overtuigen dan de wonderen zelf. Ten derde: Daarom kunnen zij, die deze bedeling des Geestes lasteren, onmogelijk er toe gebracht worden om in Christus te geloven. Wat zou hen tot overtuiging kunnen brengen, die ze zullen toeschrijven aan ene samenspanning met Satan, gelijk de Farizeeën de wonderen daaraan hebben toegeschreven? Dit is zodanig ene sterkte des ongeloofs, dat een mens er nooit uit verdreven kan worden, en daarom is het onvergeeflijk, omdat berouw en bekering er voor de ogen des zondaars door verborgen worden. Hoedanig het vonnis is, dat er over geveld wordt: Het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende. Gelijk er in den toenmaligen staat der Joodse kerk geen zoenoffer was voor de ziel, die iets gedaan zal hebben met opgeheven hand, zo zal er onder de bedeling der Evangeliegenade, welke in de Schrift dikwijls de toekomende eeuw wordt genoemd, gene genade of vergeving zijn voor hen, die het bloed des Testaments onrein achten en den Geest der genade smaadheid aandoen. Er is gene genezing voor ene zonde, die zo regelrecht tegen het geneesmiddel ingaat. In onze oude wetten gold de regel: Geen heiligdom (als toevluchtsoord) voor heiligschennis. Of wel: Het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, dat is: noch heden, in zijne eigene consciëntie, noch in de toekomende, dat is: in den groten dag, wanneer de vergeving afgekondigd zal worden. Of wel: dit is ene zonde, die den zondaar blootstelt aan tijdelijke en eeuwige straf, zowel aan den toorn van heden als aan den toekomenden toorn.
(Matthew Henry)