Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schotten

Om te kunnen posten in dit forum is lidmaatschap van een gebruikersgroep (leden Religie-fora) nodig.
Klik hier voor meer info en het aanvragen van postrecht

Moderators: henkie, elbert, Moderafo's

Jvslooten

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor Jvslooten » 14 dec 2013 17:33

Leer van Mij...

Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel. (Mat. 11:29)

Wie is er nu niet afgemat in deze wereld? Kan iemand mij zeggen wie er niet afgemat is van het werken of van het piekeren? De arme is afgemat van het werken, de rijke van het piekeren. De arme is afgemat omdat hij streeft naar bezit, de rijke omdat hij streeft naar behoud. En omdat hij ook nog winst wil maken, is de rijke nog veel afgematter. Je draagt dus in feite je eigen last: de zonden waaronder je gebukt gaat. En toch probeer je je te verheffen, ondanks het enorme gewicht van de zonden. En je trots zwelt op, ook al ben je zwaar beladen. Daarom zegt de Heer... Nou, wat zegt Hij? Juist, ’Ik zal u verkwikken. Neem mijn juk op en leer van Mij.’ Wat kunnen we dan van U leren, Heer? Wij weten dat u in het begin het Woord was, en dat het Woord bij God was en dat het Woord God was. Wij weten dat alles door U is gemaakt, het zichtbare en het onzichtbare. Wat kunnen wij van u leren? De hemel ophangen? De aarde vastzetten? De zee uitspreiden? De lucht uitspannen? Alle vier de elementen van de bijpassende wezens voorzien? De tijdperken ordenen? De afwisseling in de jaargetijden aanbrengen? Is dat wat wij van U kunnen leren? Of wilt u ons misschien leren wat U op aarde hebt gedaan? Wilt U ons dát leren? Dan kunnen we van U leren hoe we melaatsen moeten reinigen, hoe we demonen moeten uitdrijven, koortsen verjagen, de golven van de zee tot bedaren brengen, doden tot leven wekken...

’Niets van dat alles’, zegt Hij.
Maar wat dan wel?
Zachtmoedigheid en nederigheid van hart.
Schaam je, trotse mens, schaam je voor God. Het Woord van God zegt, God zegt, de Eniggeborene zegt, de Allerhoogste zegt: ’Leer van Mij dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart’. Zijn hoge majesteit is afgedaald naar de nederigheid. En dan durf jij, mens, je nog op te blazen? Mens, kom tot jezelf, breng jezelf terug tot de nederigheid van Christus en blaas jezelf niet op tot je van trots uit elkaar barst.

-Augustinus (354-430)

schelpje3
Maarschalk
Maarschalk
Berichten: 11426
Lid geworden op: 23 apr 2010 13:57

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor schelpje3 » 16 dec 2013 11:19

Zo zullen alle bomen des velds weten, dat Ik, de HEERE, de hoge boom vernederd heb, de nederige boom verheven heb."


(Ezechiël 7:24

Wij hebben hier een zeer grote tegenstelling. Wij hebben de hoge boom beschouwd, die boom, die boven alle bomen van het woud uitsteekt, zoals de hoog opschietende populier, zodat hij boven alle bomen die rondom hem zijn het eerst wordt opgemerkt. Nu hebben wij „de nederige boom" - de wijnstok, die zichzelf niet ondersteunen kan, de klimop, die, op de grond kruipend en klauterend naar enige ondersteuning uitziet om opwaarts te komen een ogenblik van nabij te beschouwen.

Deze „nederige boom" is een beeld van een kind van God, dat in zijn ziel diep vernederd is. Wiens gerechtigheid hem is ontdekt geworden als een vuil en wegwerpelijk kleed. Wiens hart verslagen is. Wiens geest verbroken is. Wiens geweten vertederd is, en dat door het werk der genade in zijn ziel zo vernederd en vertederd is geworden, dat het niets heeft en niets is, dan een arm, een vernield, een ellendig, een zondig, een aan alle zijden in alles tekort komend, een hulpeloos, een hopeloos schepsel, dat zijn „ogen zelfs niet naar de hemel durft op te heffen."

J.C. Philpot

schelpje3
Maarschalk
Maarschalk
Berichten: 11426
Lid geworden op: 23 apr 2010 13:57

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor schelpje3 » 26 dec 2013 12:56

“Wanneer het einde van de wereld nadert zal het menselijk leven veel veranderingen moeten ondergaan en door de overheersing van allerlei goddeloosheid hoe langer hoe slechter worden. En wel zóver, dat deze tegenwoordige eeuw, waarin de zonde en goddeloosheid de hoogste trap hebben bereikt, vergeleken met die verdorven en onverbeterlijke eeuw, rechtvaardig mag worden geoordeeld een gelukkige en gouden eeuw te zijn. Want de rechtvaardigheid zal hoe langer hoe minder worden, maar de goddeloosheid, de hebzucht, wellust zal vermeerderen, zodat wie een matig godsdienstig leven leidt, een prooi van de goddelozen zal worden en door de onrechtvaardigen zeer gekweld zal worden. De verkeerden van hart zullen alleen voorspoed hebben en gelukkig zijn, terwijl het volk des Heeren allerlei kwade behandelingen zal moeten ondergaan en tot grote armoede vervallen. Er zal geen recht meer zijn, de wetten zullen verbroken worden. Niemand zal dan enig ding bezitten dan alleen wat onrechtvaardig is verkregen of dat hij met geweld moet verdedigen. Roverij en geweldpleging zullen de overhand hebben. Er zal geen trouw meer onder de mensen worden gevonden. Ook geen vrede, geen menselijkheid, geen schaamte, geen waarheid noch veiligheid of orde, maar aanhoudend verdriet. Want de gehele aarde zal in verwarring zijn. Geruchten van oorlogen zullen overal worden gehoord. De volken zullen in opstand zijn en elkander aanvallen. In de naburige staten zullen oproeren zijn. Ja, verwoesting zal het kenmerk van heel de aarde zijn, alles verwerpende, en de aarde zal er uitzien als een korenveld in de oogst."

John Flavel

schelpje3
Maarschalk
Maarschalk
Berichten: 11426
Lid geworden op: 23 apr 2010 13:57

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor schelpje3 » 28 dec 2013 14:51

Wie is zij, die daar opklimt uit de woestijn, en liefelijk leunt op haar Liefste?

Hooglied 8 : 5a

Lezer, ik zou willen dat u zich beproefde. De vraag is of u in deze wereld bent als in een woestijn, of dat u erin bent als in uw vaderland.
Of u neerzit in de woestijn of eruit opklimt. lk neig ertoe te denken dat er in deze woorden wordt gezinspeeld op lsraël op zijn reis van Egypte naar Kanaän.
En daarom, zinspelend op lsraëls reis naar het beloofde land, die symbolisch was voor de ware Kerk van God, die door deze woestijn reist naar de heerlijkheid, zou ik bij wijze van beproeving een paar vragen willen stellen, die nu volgen.
ls uw slavernij in Egypte op een dag van Gods heirkracht ontbonden?
Heeft God, als met een machtige hand en een uitgestrekte arm u onder de heerschappij van zonde en satan, de onderdrukkende opzichters, vandaan gehaald?
Heeft Hij u laten zien dat die Egyptische vijanden tenietgedaan werden in de Rode Zee van het lijden en sterven van de heerlijke Verlosser, terwijl u door hetzelfde Middel bent ontkomen?
Dat is de manier waarop God met heel Zijn lsraël handelt.
Eerst doet Hij hen kreunen onder de vrees van zonde en toorn, en dan ontsluit Hij een weg waarlangs zij kunnen ontkomen, door de dood en het bloed van het Lam.
Welnu, heeft de Zoon van God u vrijgemaakt?
Als dat zo is, dan bent u waarlijk vrij. Maar ik vraag ook: Heeft God u ooit gebracht aan de voet van de Sinaï, Zich in Zijn ontzagwekkende majesteit en grootheid bekendgemaakt, en ook in de heiligheid en gestrengheid van Zijn wet, en u ervan overtuigd dat er geen omgang met God is zonder een Middelaar?
De wet werd openbaar gemaakt bij de berg Sinaï "vanwege de overtreding", opdat zij een tuchtmeester zou zijn om hen te leiden tot Christus.
Zo vraag ik u dan of u zo'n afstand hebt gezien tussen God en u, zo'n heiligheid en volmaaktheid in Zijn wet, dat dit u heeft doen vluchten tot Hem, Die het einde der wet is tot rechtvaardigheid voor ieder die gelooft.
Als dat zo is, dan klimt u werkelijk op uit de woestijn, in de richting van het beloofde land.
Maar als dat niet zo is, is dat een teken dat u nog bent in het Egypte van uw natuurstaat.
lk vraag hoe u in de woestijn wordt gevoed. lsraël in de woestijn werd niet gevoed met de vruchten van de aarde, maar met het manna, dat van de hemel regende.
Zo heeft God een manier om Zijn ware lsraël in de woestijn te voeden met het manna uit de hemel.
Christus, het Brood des levens, komt in de bediening van het Woord en het sacrament neer en lsraël verzamelt het door het geloof en voedt zich ermee.
O, wat heeft dit manna een aangename smaak in zich voor de bruid van Christus, die opklimt uit de woestijn.
De gelovigen kunnen in zekere zin net zo oprecht als Jeremia zeggen: lk heb Uw woord gevonden en ik heb het opgegeten, en het was voor mij de vreugde en de blijdschap van mijn hart.
Drinkt u telkens van het water uit de rots? U weet dat er op een rots werd geslagen, waaruit stromen van water voortkwamen, een rots die lsraël volgde totdat het in Kanaän kwam.
Deze Rots was Christus, Die, geslagen met de roede van de toorn van Zijn Vader, verkwikkende stromen van genade en vertroosting door de Geest heeft voortgebracht, stromen die de stad Gods verblijden.
Welnu, welke bevinding hebt u daarvan? Is Christus voor u als Jesaja 44 : 3 te zien: "Want lk zal water gieten op de dorstige, en stromen op het droge"?
Welnu, als u werkelijk opklimt uit de woestijn, op weg naar het beloofde land der heerlijkheid, dan is het het geloof aan Gods belofte, dat u ondersteunt en op uw reizen draagt, in uw werk en in uw strijd in de woestijn.
Daarom wordt hier van de bruid gezegd dat zij opklimt, en leunt op haar liefste.
Zij rust op de belofte van God in Christus om ondersteund te worden en om eindelijk gelukkig aan te komen.

E. Erskine

Speedy
Majoor
Majoor
Berichten: 2279
Lid geworden op: 30 jan 2003 16:20

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor Speedy » 28 dec 2013 17:46

Deze kreeg ik toegestuurd.

Ernstige gedachten aan het einde van het jaar

Onderstaande is in de eerste plaats geschreven voor jongeren, maar daarmee niet minder belangrijk voor alle lezers.

De tijd is kostbaar Eens komt de eeuwigheid. Hoe zal het dan met je zal zijn? Dat ligt eraan op welke manier je je tijd hebt besteed. Hoe kun je eigenlijk zeggen of iets kostbaar is of niet? Dan moet je kijken of iets belangrijk is. Als je iets erg belangrijk vindt, dan heb je er ook veel voor over. Dan is zoiets kostbaar voor je. Waarom is de tijd dan zo kostbaar? Omdat het aan je tijdsbesteding ligt, hoe het in de eeuwigheid met je zal zijn!

Voor de alledaagse dingen geldt het al, dat je je tijd goed moet gebruiken. Vroeger gold dit nog veel sterker. Als je niet werkte, werd je arm. Andere mensen keken je dan scheef aan. En nog steeds is het zo, dat je er veel aan hebt als je je tijd goed gebruikt. Maar de tijd die we hebben, is nog veel belangrijker vanwege de eeuwigheid. Hoe het in de eeuwigheid met je zal zijn, heerlijk of juist vreselijk, hangt ervan af hoe je in dit leven je tijd hebt besteed! Daarom is de tijd dus zo kostbaar. Je eeuwige geluk hangt af van hoe je deze tijd gebruikt!!

Met een voorbeeld zal ik dit duidelijk maken. De mensen vinden geld heel waardevol. Als geld nu iets was, waar ze niets mee konden doen, zou het niet zoveel waarde voor ze hebben. Maar als je er iets heel moois mee kunt kopen, dan heeft het juist wel veel waarde voor je. Geld heeft ook veel waarde voor je, als je daarmee iets akeligs kunt voorkomen. Hoe mooier datgene is, wat je wilt kopen, des te meer waarde hecht je aan je geld. En andersom is het ook waar: hoe akeliger datgene is, wat je kunt voorkomen door te betalen, des te kostbaarder is dat geld voor je.

Als er nu iets was, waarmee je kon voorkomen, dat je zou sterven, wat zou dat dan een kostbaar iets voor je zijn! Maar om die reden is de tijd juist zo enorm kostbaar! Doordat we tijd hebben, is het mogelijk verlost te worden van een eeuwige dood, een eeuwige ellende! Ja, en dat niet alleen. Doordat we tijd hebben, is het ook mogelijk om het allerheerlijkste te kunnen krijgen, wat er is: eeuwige blijdschap en heerlijkheid!

Wanneer vind je nog meer iets kostbaar? Dat is als je iets echt nodig hebt. Je kunt er niet zonder. Bovendien is er maar heel weinig van. Een voorbeeld uit de Bijbel. Eens werd de stad Samaria belegerd door de Syriers. Er was maar heel weinig meer te eten. De inwoners betaalden wel tachtig zilverlingen voor een ezelskop...! Wat was het eten toen kostbaar geworden, juist omdat er zo weinig van was. En de mensen konden niet zonder! Zo is het ook met de tijd. Wij kunnen er niet zonder, want we hebben de tijd hard nodig. De eeuwigheid hangt er immers vanaf! Toch geldt ook van de tijd dat die maar kort is. Dat lezen we in de Bijbel eveneens. Luister maar naar wat de apostel Jakobus ervan zegt: "Het is een damp, die voor een weinig tijds gezien wordt, en daarna verdwijnt." Vergeleken met de eeuwigheid is het maar een moment. De tijd is zo kort, en het werk dat je in deze tijd te doen hebt, is zo belangrijk, dat je geen moment hebt te verliezen.

Wat is dan dat grote werk? Je moet je voorbereiden op de eeuwigheid. Dat moet gebeuren in de tijd die je nu hebt. Anders zal het nooit gebeuren! En het is niet gemakkelijk om je voor te bereiden op de eeuwigheid. Dat kost je veel moeite. Daarom heb je je tijd ook echt nodig!

Er is nog een reden, waarom je tijd kostbaar is. Je weet namelijk niet hoeveel tijd je nog hebt. Dat de tijd kort is, weet je wel, maar je weet niet hoe kort. Hoeveel tijd krijg je nog? Vele jaren of nog maar een paar? Misschien een enkel jaar nog maar, of slechts een maand, een week, een dag...? Als er een nieuwe dag begint, weet je nooit zeker of het niet je laatste dag is. Je weet zelfs niet zeker of je de hele dag nog zult meemaken! Er zijn veel mensen op deze wereld, die er over enkele maanden niet meer zullen zijn. Maar... zij weten dat nu nog niet. Als ze dat wel wisten, zouden ze heel zuinig zijn op die paar maanden, of die weken of dagen, dat ze nog mogen leven! Wie verstandig is, zal ook zo zuinig zijn op zijn tijd. Niemand weet zeker, of het bij hem of haar niet net zo zal zijn! Er zijn massa´s mensen op de wereld, die op dit moment kerngezond zijn. Het zijn mensen, die nog helemaal niet aan de dood denken. Waarom zouden ze...? Toch zullen velen van die mensen volgende maand sterven. Ook volgende week zullen er veel van zulke mensen sterven. Ja, sommige morgen al, of vannacht. Deze mensen weten hier nu nog niets van. Het komt misschien niet eens in hun gedachten op. Er is niemand die tegen hen zegt, dat zij eerder uit de wereld zullen worden weggenomen dan andere mensen. Kunnen we hiervan niet leren hoe kostbaar onze tijd is, en dat je er niets van hebt te verliezen?!

Nog een laatste reden, waarom je tijd zo kostbaar is. Als je tijd eenmaal voorbij zal zijn, komt hij echt nooit meer terug. In het dagelijkse leven zijn er ook dingen, die je kunt verliezen. Maar vaak kun je ze ook wel weer terugkrijgen. Zo is het niet met de tijd. De tijd die je hebt verloren, ben je voor altijd kwijt! Al zou je nog zoveel moeite doen, die tijd krijg je niet terug. Al heb je nog zo´n spijt, dat je je tijd hebt verknoeid, het helpt je niet. Je krijgt steeds weer nieuwe tijd. Die tijd kun je echter niet opsparen en bewaren voor later. Die tijd krijg je nu, en die tijd moet je dus nu goed doorbrengen. Als je dat niet doet, en je je tijd verknoeit, ben je die tijd dus echt kwijt. Die tijd kun je op geen enkele manier weer terugkrijgen!

Als iemand vijftig, zestig of zeventig jaar is, en hij heeft zijn tijd niet goed gebruikt, heeft hij niets meer aan die tijd. Hij is die voor eeuwig kwijt. Alles wat hij kan doen, is het beetje tijd, dat hij nog over heeft, goed gebruiken. Als iemand alle tijd, die hij al mag leven, niet goed heeft gebruikt, dan is dat ook allemaal verloren tijd. Die is hij voor altijd kwijt. Hij kan die tijd niet nog eens gebruiken. Hij kan alleen de tijd nog gebruiken, die hij voor zich heeft. De rest is verknoeid. Maar als iemand aan het eind van zijn leven is gekomen, en al zijn tijd heeft verknoeid, is het echt onherroepelijk! Hoe het in de eeuwigheid met je zal zijn, hangt af van hoe je nu je tijd gebruikt. Maar als de tijd van je leven voorbij is en de dood komt, is er geen tijd meer voor je. Er is dan geen enkele mogelijkheid meer om nog wat van die tijd terug te krijgen. Je krijgt geen moment meer om je te kunnen voorbereiden op de eeuwigheid. Als een man al zijn bezittingen verliest en bankroet raakt, is het nog niet helemaal een verloren zaak voor hem. Het kan met hem nog goed komen. Hij kan nog beginnen een nieuw bestaan op te bouwen. Maar als je alle tijd van je leven hebt verknoeid, kan het niet meer goed komen. Je krijgt nooit meer tijd, zelfs geen minuut. Je kunt je nooit meer voor voorbereiden op de eeuwigheid.

Die mogelijkheid is dan voorbij, voor eeuwig.

Jonathan Edwards
Mijn lijst van booswichten wordt elke dag, dat ik ouder word, kleiner en mijn register van dwazen steeds langer.

schelpje3
Maarschalk
Maarschalk
Berichten: 11426
Lid geworden op: 23 apr 2010 13:57

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor schelpje3 » 30 dec 2013 12:35

Doch niet, gelijk de misdaad, alzo is ook de genadegift. Want indien door de misdaad van één velen gestorven zijn, zo is veel meer de genade Gods, en de gave door de genade, die daar is van één Mens, Jezus Christus, overvloedig geweest over velen.
Romeinen 5 : 15

Veel mensen hebben geen duidelijke, geestelijke kijk op de verzoening om niet en op de volkomen onvoorwaardelijke schenking van de zegeningen van vergeving en rechtvaardigmaking. Zelfs onder de geroepen heiligen zijn er die zoveel twijfel hebben omtrent het volledig staan in de vrijheid en de vrede van het Evangelie. Zij zijn ervan overtuigd dat zij Christus nodig hebben. Zij zijn hongerig en dorstig gemaakt naar vergeving en om door God aangenomen te worden. Misschien zijn zij wel door grondig "werk van de wet in de zieI" gebracht als aan de uiterste grenzen van het land dat vloeit van melk en honing. Maar omdat zij meer naar zichzelf en minder naar Christus kijken, talmen zij aan de grenzen, terwijl de rivier zo rijk en vrij aan hun voeten stroomt. Zij wachten op de een of andere voorwaarde waaraan voldaan moet worden, de een of andere geschiktheid die beleefd moet worden of een prijs die betaald moet worden. Zo worden zij weggehouden bij die rijke en onuitsprekelijke zegeningen die zeker in hun bezit zouden komen als zij Jezus de zaligmaker van zondaren in hun hart zouden mogen insluiten.

Waar wordt er duidelijker en heerlijker gesproken over de verzoening - het wezen en het doel ervan en dat zij zonder prijs te krijgen is – dan in het oude Testament? Dit is het getuigenis als het erover gaat, dat de gave totaal niets kost: O alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk! Let er eens op dat deze rijke en niet te waarderen zegen niets kost! Zonder geld en zonder prijs. De eenvoudige betekenis hiervan is: zonder waardigheid, zonder geschiktheid, zonder voorwaarde, zodat de onwaardigste, de laagste, de allerarmste mag komen en het water zonder te betalen uit de bronnen van de zaligheid mag drinken.

Dit is de taal van God door de mond van Zijn profeten. Wat een Evangelie wordt hier geopenbaard! Wat een volle voorraad, wat een gave, die men zonder betalen kan ontvangen! En als dit de taal van God was onder de duistere bedeling van het Evangelie, wat moet dan Zijn welkom aan arme zondaren, dat helemaal niets kost, wel niet zijn onder de volle bloei en heerlijkheid van het Evangelie. Nu Christus gekomen is en de verzoening heeft verworven en de fontein geopend is en de uitnodiging uitgegaan is, mogen wij dan veronderstellen dat wij voor de zegen van de kwijtschelding wel moeten betalen?

Luister nog eens: De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis. Let eens op hoe beschrijvend de uitdrukkingen zijn van de personen voor wie onze gezegende Heere is gekomen: gebrokenen van hart, gevangenen, gebondenen. Waar was hun waardigheid? Welke prijs hadden deze gebrokenen van hart, deze gevangenen en deze gebondenen om de zaligheid te kopen? Kijk dan eens hoe de heerlijke verzoening, zelfs onder de bedeling van de wet (het oude Testament) haar stempel heeft gekregen dat het een verzoening was die niets kostte. Komen wij nu tot de duidelijker openbaringen van de nieuwe bedeling (het Nieuwe Testament). Neem deze opmerkelijke woorden: En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. O, wat een heerlijke uitdrukking!

Niet hadden om te betalen. Helemaal failliet. Arm, ellendig, geen cent meer, van alles beroofd; niet hebben om te betalen en toch alles kwijtgescholden; dat is volledig, zonder te betalen, van harte vergeven, vergeven van ganser harte door God.
Maar wij willen nog een andere tekst aanhalen: En de Geest en de Bruíd zeggen: Kom! En die het hoort, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet. Kijk eens hoe het Woord van God besluit met de verkondiging van zaligheid uit vrije genade. Delaatste woorden die zoet in het oor blijven natrillen, als de gezegendecanon van de Schrift sluit, zijn: het water des levens om niet!

Octavius Winslow

schelpje3
Maarschalk
Maarschalk
Berichten: 11426
Lid geworden op: 23 apr 2010 13:57

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor schelpje3 » 01 jan 2014 15:20

Psalm 102:28

„Maar Gij zijt Dezelfde en Uw jaren zullen niet geëindigd worden.”

Wanneer het toekomstige gekomen zal zijn, zal het verleden zijn. Maar, God, U bent dezelfde en Uw jaren zullen niet geëindigd worden. Uw jaren gaan niet en komen niet. Die van ons gaan en komen echter, opdat ze alle komen.

Uw jaren staan alle tegelijk stil, omdat ze stilstaan en ze gaan niet heen om door komende jaren vervangen te worden, want ze gaan niet voorbij. Onze jaren echter zullen er alle zijn, wanneer zij alle er niet meer zullen zijn.

Uw jaren zijn één dag en die dag van U komt niet dagelijks, maar blijft heden, want Uw huidige dag maakt geen plaats voor een dag van morgen, immers hij volgt ook niet op een dag van gisteren. Uw huidige dag is de eeuwigheid.

Daarom hebt U Hem van eeuwigheid gegenereerd, tot wie U zei: „Heden heb ik U gegenereerd.”

Alle tijden hebt U gemaakt en U bent vóór alle tijden. Nooit was er dus een tijd waarop U niet iets gemaakt had, omdat U de tijd Zelf gemaakt had. En geen tijden zijn met U in eeuwigheid, want U blijft, maar indien zij bleven, zouden het geen tijden zijn. Want wat is tijd? Wie zou dat gemakkelijk en in het kort kunnen uitleggen? Wie zou dit, zelfs door na­denken, voldoende begrijpen om er zich in woorden over te kunnen uitlaten?

Aurelius Augustinus, bisschop te Hippo (”Belijdenissen”, 398)

Jvslooten

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor Jvslooten » 01 jan 2014 15:22

"Die, hoewel Hij in de gestalte van God was, het niet als roof beschouwd heeft aan God gelijk te zijn, maar Zichzelf ontledigd heeft door de gestalte van een slaaf aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden." (Fil. 2:6-7)

Mensen zullen vragen: „Hoe kan Hij nu voortgebracht zijn en geen begin hebben? Als Hij is voortgebracht, heeft Hij ook een begin. Want hoe kan Hij anders geboren worden, als Hij geen begin heeft?” Ik weet ook niet hoe. U vraagt een mens hoe God is geboren? U maakt het mij niet gemakkelijk met uw gevraag, maar ik doe een beroep op de profeet Jesaja: „Wie kan Zijn leeftijd verklaren?”

Volg mij naar Christus’ menselijke geboorte, waarin Hij Zich van Zichzelf heeft ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen. Als we deze geboorte tenminste kunnen vatten of tenminste bij machte zijn er iets over te zeggen. Want wie kan de woorden van Paulus begrijpen, als hij zegt: „Hij Die bestond in goddelijke majesteit heeft Zich niet willen vastklampen God even gelijk te zijn”?

Wie kan dat begrijpen? Hij wilde echter dat het ons niet te veel zou zijn. Hij heeft Zich van Zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden in de maagd Maria.

Aurelius Augustinus, bisschop te Hippo
1 Januari 404

schelpje3
Maarschalk
Maarschalk
Berichten: 11426
Lid geworden op: 23 apr 2010 13:57

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor schelpje3 » 02 jan 2014 22:58

God heeft den hemel, de aarde, de zee, en de hel gemaakt. Overal heeft Hij inwoners gesteld, behalve in de hel, die Zijn gevangenhuis is. In den hemel had God Zijne duizend maal duizenden en tienduizend maal tienduizende engelen, Dan. 7 : 10. Deze geesten had God verheven boven al de schepselen Gods. Daar waren er eenigen onder, die begonnen zich te verheffen; zij waren met het beginsel van wijsheid en heiligheid, dat God hun gegeven had, niet tevreden. Daar gaan ze tezamen beraadslagen, of ze het zo ver niet zouden kunnen brengen als God; en, zeiden ze, wij zullen er wel toekomen: wij willen liever deze woning, den hemel, missen, dan dat wij dit niet ondernemen zouden. Dit mishaagde God grotelijks; de Koning der Koningen ziet het. Toen zeide Hij tegen hen: Weg, uit Mijne woning; nu stel Ik ulieden in de plaats van Mijn gevangenhuis, daar zult gij het voorwerp van Mijn rechtvaardigheid zijn. Ik ontzeg u alle genade. De Koning plaatste ze in de gevangenis tot het oordeel van den groten dag, Judas vs. 6; maar Hij wil ze ook toelaten de wereld altemet eens te doorwandelen, Job 1 : 7, opdat ze zich nog meer zouden bezondigen, opdat ze in 't oordeel van den groten dag te zwaarder straf zouden hebben.
Daar in 't doorwandelen van de wereld, zien ze een paar mensen, die in vrede leven. Daar beleggen ze hoe ze dat paar mensen aanranden zullen, of ze het met hen allen zullen doen, of een tegelijk. Daar handelen zij listig. Daar komt er een alleen hen aanranden. Die volmaakte mens had misschien daarvan geen kennis, dat er gevallen geesten waren. Die verzoekingen hebben succes. Hij wint den eersten Adam; dat heeft hij den tweeden Adam nooit kunnen doen. Die tevoren in zulk eene vriendschap met God leefde, denkt hij nu aan God, zo maakt hij misbaar. Kom, zegt de duivel, laat ons tezamendoen, elk in zijn soort om tegen God te strijden; laat ons eens zien, of wij God niet zouden kunnen winnen. Daar maken de mensen de duivel, dien doornbos, koning over zich.
God de Heere dit merkende, en het al lang te voren gezien hebbende, heeft Zich over sommigen ontfermd; Hij heeft in Zijnen raad vastgesteld, dat Hij sommigen verkiezen zou, en tot vaten der eere stellen. Daar heeft God de Vader eene onderhandeling met den Zoon, en met den Heiligen Geest. De Vader zeide: Ik wil Mij aan sommigen van die gevallen mensen verheerlijken, door hen te verkiezen en genade te geven. De Zoon zeide: Ik neem op Mij de uitverkorenen te redden. De Vader zeide: Ik beloof het, dat Ik ze dan aan u tot Uwe onderdanen geven zal. Ik ben daarmede tevreden, zeide de Zoon, of ze arm of rijk, edel of onedel zijn, daar vraag Ik niet naar. Daarop komt de Geest, en zegt: Dat zal Ik ontdekken, daar zal ik ontdekking van geven aan de duivelen en mensen. Daarop gaf de Heere dienaars naar Zijn raad. Dat was ook in Gods raad, waar die en die werken zal. Daar roepen ze pardon, al hebt gij grote lastering begaan, daar is pardon, zo gij u maar wilt vernederen en bekeren. Daarop komt de Heere en Hij grijpt ze in 't hart, Hij wordt ze te machtig, Hij maakt ze week, Hij bekeert ze en geeft ze het geloof. Daar beginnen ze te zeggen: Ach God! wat heb ik gedaan! Ik kan het niet langer met den duivel en met mijzelven houden. Zou ik genade gevonden hebben in Uwe ogen, Drieeenige God? Dat is wonderlijk in mijne ogen! En hoe eer hoe liever gaan ze in een verborgen plaatsje en maken een verbond met God: zij schrijven het met hunne hand, dat ze des Heeren zijn, Jes. 44:5. Ik kan het in 't huis van de sterkgewapende niet houden, zeggen ze. Daar komen ze over tot den Zoon des levenden Gods, die de overwinning Israels is, 1 Sam. 15:29. Daar komen ze over tot den dienst van God. Zij bidden, zij danken, zij houden den Heere vast, zij zeggen: ik kan U niet laten gaan, voordat Gij mij zegent, Gen. 32:26. Heere! zeggen ze, hebt Gij mij, goddeloze, geringen, ongeachte uit zo vele duizenden uitverkoren? IK smelt voor U in liefde, verwondering en dankzegging. Heere! bewaar mij nu in Uwe kracht; afval is gruwelijk, de dood alleen zal scheiding maken, zeggen lieve vrienden; maar die zal hier de beste vereeniging verwekken. Op zulk eene wijze is de een eens biddende, de ander dankende, de derde vol liefde en een veride is eens moedeloos. Wat doen Gods knechten? Die staan hen bij, die zeggen: wij kennen de diepte van den satan; zijn listen zijn ons niet onbekend, of door studie, of door ondervinding; zij geven hun raad en daad, zij zeggen: de vromen zullen altemet eens voor u bidden, opdat wij u zouden onderrichten, wat gij moet doen in dezen strijd. Gij moogt ons altemet wel eens aanspreken in dezen geestelijken strijd. Heeft de Koning daar ook wapenen? Ja Hij, Ef. 6 : 14-18, daar staan ze van 't hoofd tot de voeten in de wapenen.
Hunne lendenen omgord hebbende de borstwapenen der gerechtigheid, en de voeten geschoeid hebbende met de bereidwilligheid van het Evangelie des vredes.
Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met welke zij al de vurige pijlen des bozen kunnen uitblussen; en genomen hebbende den helm der zaligheid en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; met alle bidding en smeking, biddende ten allen tijde in den Geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen. Zij worden bekwaamd en geoefend in 't gebruik van die wapenen. Vreest niet, zegt God, Mijn oog zal op u zijn, Ik zal u raad geven, Ps. 32 : 8, Mijn goede hand zal u behoeden.

Uit: catechismusverklaring van ds. B. Smytegelt

schelpje3
Maarschalk
Maarschalk
Berichten: 11426
Lid geworden op: 23 apr 2010 13:57

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor schelpje3 » 03 jan 2014 15:35

Te wandelen in de duisternis, wil zeggen, iets gewoons te doen. Het is niet, dat hij zo bij gelegenheid eens duisternis is, dat hij er soms voor een dag of een uur door omringd wordt, of dat hij er een langen tijd in verkeert en dan weer dagen en weken licht heeft. De uitdrukking, 'wandelt', wil in de Schrift altijd zeggen, iets dat aanhoudt, iets dat gewoonlijk zo is, iets dat een zeer langen tijd duurt. Alzo wordt er van sommigen gezegd: 'dat valsen schijn verkeren', van nog anderen, 'dat zij wandelen naar hunne boze lusten', en wederom anderen, 'dat zij wandelen naar het vlees', in al welke plaatsen het betekent, een gewoon gedrag, ene handelwijze die zeer lange tijd wordt volgehouden. Daarom ziet ook de uitdrukking, 'te wandelen in de duisternis', in onze tekst, op een langdurig, onveranderlijk onafgebroken voortgaan in dezelve. Het beeld is genomen van iemand die bij nacht reist, en die noch maan noch sterren op zijnen weg ziet schijnen.
Maar het woord 'duisternis' heeft ook hier uitlegging nodig. Niet de duisternis van den onwedergeborene wordt hier bedoeld, waarvan David spreekt, (Ps. 82:5). 'Zij weten niet, en verstaan niet, zij wandelen steeds in duisternis.' Ook niet de duisternis der zonde, waarvan Paulus zegt: (Efez. 5:11). 'Hebt geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternis'. Maar het is ene duisternis des gevoels, ene duisternis van inwendige ondervinding, de duisternis van een wedergeboren ziel en een duisternis, eigen aan de uitverkorenen.

Er zijn twee soorten van duisternis. Zulk een die nooit voor het licht plaats heeft gemaakt zoals de duisternis van een diepe kelder of mijn, waarin de zonnestralen nooit zijn doorgedrongen. En de andere, een duisternis ontstaan door de afwezigheid of het weggaan van het licht. Alzo is de lange nacht die over de aarde was, toen zij 'woest en ledig was', en voor dat God gezegd had, 'er zij licht', een beeld van de eerste soort duisternis. De eerste nacht die over de aarde kwam toen de zon voor de eerste maal ondergin, is een beeld van de tweede. De eerste stelt de duisternis der goddelozen voor; de tweede de duisternis van de wedergeborene.
Er was geen vrucht, noch bloem, geen schoonheid noch versiersel in de duistere wateren van de chaos, zo min als er genade, of iets beminnelijks in de dode ziel is. Maar nadat de schoonheid over de aarde was uitgespreid onder de Scheppende hand van Jehovah, was zij er, hoewel ongezien en met duisternis bedekt, toen de pas geschapen zon, voor het eerst zijne stand aan den hemel verliet. Nadat dus het licht in de ziel heeft geschenen, en de hand Gods haar herschapen heeft, bestaat zij toch als zodanig, al is haar hoop en haar geloof verborgen in de duisternis. En dit is het grote onderscheid tussen de duisternis van de erfgenaam des hemels en die van de erfgenaam der hel. De een is nooit door het licht bestraald geweest, terwijl het weggaan van het licht, de duisternis in den anderen te weeg brengt.

Zo wordt de geestelijke duisternis alleen door hen gekend, die zich in geestelijk licht verheugd hebben, terwijl Gods afwezigheid alleen door hen gevoeld wordt die Zijn tegenwoordigheid hebben genoten. 'Wandelen in duisternis wil dus zeggen, dat men gevoelt dat het licht is heengegaan, dat de hoop wankelt, dat het geloof den laatsten snik heeft gegeven, dat de liefde uit het hart is, dat God afwezig is, de zaligheid betwijfeld wordt, het vertrouwen verloren is, dat de oude landpalen verrukt zijn, dat de ankergrond onvast is, dat de blijdschap veranderd is in droefheid, en de vrede verkeert in moedeloosheid. Als men in de duisternis wandelt is de Bijbel een verzegeld boek, het gebed is een last, de ordeningen Gods zijn ene vermoeidheid, geestelijke samenspreking een taak, en alle godsdienst raadselachtig. Men wordt heen en weder geslingerd op ene zee van twijfelingen en vrezen, men loopt heen en weer in een mist van verwarring en damp van verslagenheid. Wij gevoelen ons onwetend, van alles wat wij eens gekend hebben, en weten niet wat wij van ons zelven of van God moeten denken. Wij verstaan Zijne tegenwoordige handelingen, noch zijne vorige genadebewijzen, en wij bevinden dat een zwarte nacht van verwarring op onzen weg is nedergedaald. 'Gaan wij voorwaarts, God is daar niet, of achterwaarts, wij bemerken Hem niet: indien, Hij ter linkerhand werkt, aanschouwen wij Hem niet, en zo Hij zich ter rechterhand verbergt, wij zien Hem niet (Job 23:8-9). En wanneer God, 'de duisternis maakt zodat het nacht wordt, treedt al het gedierte des wouds uit' (Ps. 104:20). Evenzo gaat het dan in de ziel. Als deze duisternis over haar komt, treden twijfelingen en vreze, naijver en verdenking, kwellingen en lusten, vuile hartstochten en al de verborgen onreinheden wederstrevigheid en vijandschap des harten, opstand en lastering, ontrouw en godverloochening, wanhoop en neteligheid, inwendige vervloeking en duivelachtigheid en al de monsters, zowel als de kronkelende kruipende dieren van het vleselijk hart, voort uit hunne holen, om de ziel te kwellen en te pijnigen.

J.C. Philpot

schelpje3
Maarschalk
Maarschalk
Berichten: 11426
Lid geworden op: 23 apr 2010 13:57

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor schelpje3 » 08 jan 2014 13:21

Die Heere, Die Engel des Verbonds, Die zal opnieuw komen, en haast komen. Hij zal hier openbaar worden in Zijn tempel, ziet Hij komt, Hij is vaardig en al op weg. Gij zult Hem opnieuw geboren zien worden in het midden van u. Gods heirscharen zullen in de Name van de Heere der heirscharen verkondigen, dat heden geboren is de Zaligmaker in de stad Davids.
En gij hoeft niet te gaan naar Bethlehem, of naar de herberg, waar Hij in de kribbe ligt bij de beesten. Komt in Zijn tempel, verschijnt in Zijn kerk, in de vergadering der gelovigen: Hij zal tot Zijn tempel komen, en niet tot een, niet te Jeruzalem, niet tot dezen of tot een anderen; maar tot alle, waar de christenen zullen in Zijn Naam vergaderd zijn, daar zal Hij openbaar worden in Zijn Woord. Daar zal Hij Zich vertonen in Zijn sacramenten. Dat zal snellijk gebeuren, dat zijn nog maar weinige dagen, en gij zult Hem komen zien. Ja, Hij zal tot u komen, als de Heere. Gij zult in Zijn geboorte, in het midden van de nederigheid zien uitblinken Zijn Goddelijke Majesteit en Heerlijkheid. Gij zult Hem als de Heer der engelen, door haar gepredikt en geboodschapt, kunnen aanschouwen. God zult Gij zien worden tot een Mens. De Heere, en die geen roof acht Gode gelijk te zijn, aannemen de gestalte van een dienstknecht, Phil. 2:7.
Gij zult in het Avondmaal zien die spijs, en dat bloed, waardoor Hij u tot Zijn eigendom gekocht heeft, en Hij uw Heere is geworden. Hij zal komen als de Engel des Verbonds. Gij zult horen, dat er nu is ere voor God, vrede op de aarde en Gods welbehagen in de mens. Gij zult horen dat Evangelie verkondigen, en den Engel evangeliseren, als een blijdschap voor al den volke, dat den Engel des Verbonds gekomen is.
Bijzonder gij zult ontvangen de zegelen van Zijn verbond. Hij zal nodigen tot hetzelve, aannemen tot een lidmaat van Zijn verbond, een erfgenaam van Zijn Testament. Gij zult tot Dien naderen, en in Hem uw verbond maken, en vernieuwen kunnen met uwen Heere; Ziet Hij komt. Zoekt gij dan naar Hem, hier kunt gij Hem krijgen. Hebt gij lust naar Hem, open uwe armen, en gij kunt Hem omhelzen; doet uw ziel open, en Hij zal daar in komen. Gij kunt Hem tot uw genoegen zo veel, zo klaar als gij wilt, zien, kussen, omhelzen, eten, drinken, genieten, naar uwe huizen mede nemen. Bereidt u tegen die komst, draagt zorg dat gij bestaan moogt. Gij kinderen Levi, loutert u zelven, ziet dat gij den Heere een rein spijsoffer toebrengt, zo zal Hij in u geboren worden; uwe ziel zal den Tempel zijn, waar Hij zal inkomen. Hij zal Avondmaal houden met u, en Hij zal eens haast komen om u t' enemaal te verlossen en zalig te maken.

Naar: Maleachi 3 vers 1 van ds. Petrus van der Hagen (1641-1671)

schelpje3
Maarschalk
Maarschalk
Berichten: 11426
Lid geworden op: 23 apr 2010 13:57

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor schelpje3 » 03 feb 2014 13:35

Het onderscheid tussen ware en valse godsdienst

Hoe te onderscheiden tussen valse en ware godsdienst is een zeer omvangrijk en belangrijke vraag. Moge de Heere mij in staat stellen om, zonder de raad te verduisteren met woorden zonder wetenschap, in eenvoudigheid enige van de hoofdzakelijke onderscheidingen te tonen. Om dan te beginnen met de zaak die u aanhaalde. De persoon had overtuigingen van zonden. Dat is heel aannemelijk, daar zonder twijfel duizenden dit hebben die niet wedergeboren zijn. Deze overtuigingen zijn alleen maar natuurlijk. Het natuurlijk geweten in sommigen is teer, en over het algemeen worden zulke personen, wat men noemt, godsdienstig. Godsdienst is voor hen een noodzakelijkheid. Maar in deze gevallen, voor zover ik hen heb waargenomen, gaat de verontrusting meer over het verlies van de eerstgeboorte dan over de zonde van het eerst te verachten en het daarna te verkopen. Met andere woorden, het geweten schijnt te zeggen: “u hebt gezondigd, u zult in de hel verzinken.” De verontrusting gaat meer over de hel dan over de zonde, meer over de gevolgen voor de zondaar dan over de ontering van God, tegen Wie de zonde is bedreven. Gewoonlijk dringen natuurlijke overtuigingen, degenen die het ondergaan, zich te begeven tot godsdienst om hen te sussen en tot rust te brengen, en spoedig slagen zij erin hun wonden te helen (Jesaja 50:11).

Geestelijke overtuigingen doen iemand verstaan dat alle godsdienst, behalve die God werkt, waardeloos is! Als het geweten van Kaïn hem sloeg, was dit vanwege zijn straf en de vrees om doodgeslagen te worden; maar door de Heere voor dat gevaar beveiligd, ging hij heen en bouwde een stad (Genesis 4:17). Maar toen de Heere Saulus van Tarsen sloeg en hij blind werd en door anderen geleid moest worden, vroeg hij: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? Hij verkreeg geen verlichting totdat de Heere een rechtstreekse boodschap tot hem zond. Toen Samuël koning Saul overtuigde van ongehoorzaamheid, viel hij daar op een bepaalde manier onder, maar dacht meer aan onteerd te worden voor de oudsten van het volk dan een opstandeling te zijn tegen God (1 Samuël 15:30). Maar toen David goddelijk overtuigd was van zijn zonde, vastte hij en ging in en lag de gehele nacht over op de aarde; en de oudsten van zijn huis maakten zich op om hem te doen opstaan van de aarde; maar hij wilde niet, noch at brood met hen (2 Samuël 12:16-17).

Natuurlijke overtuigingen zijn gelijk het licht in een mens waarvan de Heere zegt dat het duisternis is (Matthéüs 6:23); geestelijke overtuigingen brengen een ziel in een gevoelde duisternis en schaduw des doods. De eersten zijn algemeen, en veroorzaken dat iemand meer bijzonder en met schrikwekkend zelfmedelijden op zichzelf ziet; de laatsten openbaren beide de ellendige staat van een zondaar en een heilige zonde-hatende God. En als hij zelfmedelijden gevoelt, haat hij zichzelf daarover, terwijl de andere geen gewaarwording heeft van de zonde. Ware bekering is blijvend en verdiept gedurig, en hoe meer genade bewezen wordt, hoe meer de zondaar zichzelf haat. Vleselijke overtuiging is spoedig weggenomen door de verschillende middelen die toegepast worden, en die bedrogen wordt breekt door in een vrijheid en een vertrouwen die nergens in het Woord van God gevonden wordt. De eerste wordt nooit toegelaten een gevoel van zijn zondigheid en zwakheid te verliezen; de laatste, niet voorzien van leven en licht van de hemel, gaat zachtjes verder in de vlam van zijn eigen vuur totdat hij in volslagen duisternis neerligt (Jesaja 50:10-11). Geestelijke overtuigingen overtuigen niet alleen van zonde maar van de noodzakelijkheid dat de Heere de ziel verlost. Zij maken niet alleen dat iemand zichzelf kent een zondaar te zijn, maar een verloren zondaar te zijn, verloren, buiten het bereik van hulp van alle schepselen en middelen, en dat, zal hij ooit verlost worden, het van het begin tot het einde door God moet zijn.

Ik geloof dat natuurlijke overtuigingen nooit zo diep gaan, nooit zo doordringen zover als deze in al zijn vertakkingen, zoals totale blindheid, geheel verderf, volkomen zwakheid en dwaasheid, gehele behoefte aan gewilligheid als aan kracht; en dit zijn geen voorbijgaande gedachten maar meer of minder blijvende, verootmoedigende, vernederende overtuigingen. Waar natuurlijke overtuigingen iemand dringen een godsdienst op te nemen, maken geestelijke overtuigingen hun onderwerpen bevreesd om een godsdienst aan te raken, veel minder om die op te nemen. En terwijl de ene spoedig tevreden is met zijn godsdienst (Jesaja 58:2), wordt de ander meer en meer ontbloot van alles, en wordt steeds opnieuw in de schuld gebracht voor God (Leviticus 13:44-45).

Deze, mijn geliefde jonge vriend, zijn enige van de onderscheidingen tussen natuurlijke en geestelijke overtuigingen.

J.K. Popham ~ According to My heart

schelpje3
Maarschalk
Maarschalk
Berichten: 11426
Lid geworden op: 23 apr 2010 13:57

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor schelpje3 » 13 feb 2014 14:11

Genesis 6:9

Noach was een rechtvaardig, oprecht man, in zijn geslachten. Noach wandelde met God.”


De zichtbare verdorvenheid van de jeugd was in Noachs tijd een van de oorzaken van de afval van het geslacht dat toen leefde. „De zonen Gods zagen de dochteren der mensen aan dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkoren hadden” (Genesis 6:2, 3).

Wanneer de verdorvenheid de overhand krijgt, bederft de een de ander, totdat het zuurdeeg bijna het hele deeg verzuurt. „Toen zag God de aarde, en ziet, zij was verdorven; want al het vlees had zijn weg verdorven op de aarde” (Genesis 6:12). In een tijd van verval zijn zonde en goddeloosheid als een sneeuwbal die door de sneeuw rolt. Hij wordt steeds dikker, omdat het ene stuk sneeuw aan het andere vastplakt.

Zij zijn als het water. Hoe verder van de bron, hoe breder het wordt door de beken die zich bij de stroom voegen. Er zijn in alle tijden beginselloze mensen op aarde, die geen zweem van godsdienst hebben. Ten opzichte van de godsdienst zijn zij als een blad wit papier. Zij staan open voor slechte invloeden, en zij zijn een gemakkelijke prooi voor kwade raad en verderfelijke voorbeelden. Hierdoor zijn duizenden verwoest. Zij leefden in een kwade tijd, en vielen in verkeerde handen, Zij mochten een andere weg gekozen hebben als de stroom van goddeloosheid niet zo hoog was gelopen in hun dagen.

Thomas Boston, 
predikant te Ettrick

schelpje3
Maarschalk
Maarschalk
Berichten: 11426
Lid geworden op: 23 apr 2010 13:57

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor schelpje3 » 18 feb 2014 15:51

En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.

Degenen die tot Jezus Christus komen, zijn dikwijls bevreesd dat Hij hen niet zal aannemen. Toch is daar geen reden toe. Hij neemt alle grond voor deze twijfel weg in onze tekst. Het woordje ‘geenszins’ snijdt alle tegenwerpingen af. Het werd door de Zaligmaker uitgesproken om Zijn kinderen te helpen in hun zwak geloof, dat vaak gemengd is met ongeloof

Misschien zegt u: ‘Maar ik ben een groot zondaar!’

Christus antwoordt: ‘Ik zal u geenszins uitwerpen.’

‘Maar ik ben een oude zondaar.’

Christus zegt: ‘Ik zal u geenszins uitwerpen.’

‘Maar ik ben een zondaar met een verhard hart.’

Christus zegt: ‘Ik zal u geenszins uitwerpen.’

‘Maar ik ben een afvallige zondaar.’

Christus zegt: ‘Ik zal u geenszins uitwerpen.’

‘Maar ik heb de satan mijn hele leven gediend.’

Christus zegt: “Ik zal u geenszins uitwerpen.’

‘Maar ik heb tegen het licht gezondigd.’

Christus zegt: ‘Ik zal u geenszins uitwerpen.’

‘Maar ik heb tegen de genade gezondigd.’

Christus zegt: ‘Ik zal u geenszins uitwerpen.’

‘Maar ik heb niets goeds om mee te brengen!

Christus zegt: ‘Ik zal u geenszins uitwerpen.’

Zo zou ik tot het eind met u kunnen doorgaan en u aantonen dat juist deze belofte gegeven is om alle tegenwerpingen te beantwoorden.

O, hoor toch de stem van de Zaligmaker. Zijn nodiging is volledig en duidelijk:

‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.’

Hij is gewillig de zondaar aan te nemen.

‘Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke.’

Ds. John Bunyan

Speedy
Majoor
Majoor
Berichten: 2279
Lid geworden op: 30 jan 2003 16:20

Re: Preken en meditaties van Oudvaders, Puriteinen en Schott

Berichtdoor Speedy » 27 feb 2014 07:49

"Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde".
Romeinen 7:14

Het ligt in de aard van de zondige mens om alles wat hij verkeerd doet te bedekken en zich te
verontschuldigen. Van de Israëlieten werd eens gezegd dat zij de dingen die niet goed waren,
tegen de Heere, hun God, hadden bemanteld, 2 Koningen 17:9. Op dezelfde manier als iemand
zijn slordige kleren met een mantel of overjas bedekt, hadden zij hun verkeerde daden
die niet gezien mochten worden, met een mooi voorwendsel bedekt. Als hij ervan overtuigd
raakt dat er sprake is van een verkeerde daad die toch al bekend is en die dus niet ontkend kan
worden, dan schuift hij de schuld daarvan op een ander en spreekt zichzelf vrij. Achab moest
toegeven dat er iemand was die het volk Israël in beroering bracht, maar hij wilde in de verste
verte daarvoor niet aangezien worden. De profeet Elia moest de schuld dragen. ‘Zijt gij die
beroerder van Israël?’ vroeg Achab aan hem. Maar hij kreeg een goed antwoord: ‘Ik heb Israël
niet beroerd, maar gij en het huis van uw vader, daarmee, dat gij de geboden des Heeren verlaten
hebt en de Baäls nagevolgd zijt, ’ 1 Koningen 18:17-18.
Het kan ook zijn dat iemand ervan overtuigd wordt dat hij zelf heeft gezondigd, maar dat hij
de oorzaak daarvan niet in zichzelf zoekt, maar in een ander. Dan verontschuldigt hij zich
door te zeggen dat een ander hem in verleiding heeft gebracht. Zo kwam de zondige natuur
van Adam en Eva direct al openbaar, want toen de Heere aan Adam vroeg: ‘Hebt gij van die
boom gegeten, waarvan Ik u gebood dat gij daarvan niet eten zou?’ waren de eerste woorden
van Adam: ‘De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van die boom gegeven, en
ik heb gegeten.’ Toen de vrouw aangesproken werd, legde zij de schuld bij de slang: ‘De
slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten’ (Genesis 3:11-13).
Deze aard hebben de kinderen van Adam nog steeds. Ja, vóór de door en door zondige mens
zichzelf de schuld geeft, zou hij liever God en Zijn wet willen beschuldigen, en doen alsof de
Heere zo streng en hard is (vergelijk Mattheüs 25:24). Dan denkt men dat Hij te veel van de
mens eist en hem te streng behandelt. De Joden mompelen dan: ‘Gebod op gebod, gebod op
gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig,’ Jesaja 28:10. Dat verweet
de Heere Jezus hun. Het was een last voor hen. ‘Zie, wat een vermoeidheid!’ zeiden ze,
Maleachi 1:13. Hier komt nog bij dat de goddeloze mens durft te denken dat de Heere door
Zijn wetgeving, Zijn geboden en verboden hem als het ware heeft opgestookt en hem heeft
leren zondigen. Zo legt hij de schuld op de Heere en Zijn wet. Er is werkelijk geen gedachte,
hoe verkeerd en kwaadaardig ook, die het goddeloze hart niet kan bedenken!
Maar een mens die door Gods Geest verlicht wordt, in zijn hart wordt geraakt en een nieuwe
mens wordt, denkt heel anders over deze dingen. Hij erkent zijn schuld, en zoekt de oorzaak
daarvan niet buiten maar in zichzelf. Hij stemt met God en Zijn wet in, en geeft zichzelf de
schuld. Zo komt de apostel Paulus in onze tekst naar voren, want hij verklaart dat de wet geestelijk
is, en hijzelf vleselijk, verkocht onder de zonde.
De apostel is bezig aan te tonen dat de wet geen oorzaak is van de zonde. Als de zonde door
het gebod ontwaakt en levend wordt, komt dat niet uit de wet zelf voort. Het komt door het
toegeven aan de verdorvenheid van de mens, die genegen is tot datgene wat hem verboden
wordt en zo graag wil wat hem geweigerd wordt. Paulus heeft tot lof van de wet met duidelijke
woorden in vers 12 van ons hoofdstuk gezegd: ‘Alzo is dan de wet heilig, en het gebod is
heilig, en rechtvaardig, en goed.’ Enkele verzen hiervoor had hij gezegd dat de zonde zonder
de wet dood is, maar ook dat de zonde in hem alle begeerlijkheid heeft gewerkt, omdat ze een
oorzaak, een uitgangspunt vindt in het gebod. Dus toen het gebod gekomen is, is de zonde
weer levend geworden. Daarom werpt hij zichzelf in vers 13 tegen: ‘Is dan het goede mij de
dood geworden?’ Hij beantwoordt die vraag met: ‘Dat zij verre’, en voegt er een verklaring
aan toe dat door Gods wet, die hij nu beter verstaat, de boosaardigheid van de zonde en de
grote verdorvenheid van zijn hart des te meer was gebleken. Hij zag en voelde nu pas wie hij
was en wat een diepe wortel van verdorvenheid er in hem schuilging. Dat bewijst hij verder
vanuit het karakter van de wet. De wet is geestelijk, en daarom ligt de schuld niet in de wet,
maar in de mens. Ja, zegt de apostel, ik ervaar dat in mijzelf, dat moet ik erkennen. ‘Want wij
weten, dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde.’ Daarom ligt
het niet aan de wet, maar aan mij!
In vorige preken hebben we van Paulus gezegd dat hij in zijn vlees gekruisigd was, en door de
kracht van Christus zó was veranderd dat hij nu pas leefde en op een goede manier geestelijk
was geworden. Maar nu komen we diezelfde Paulus tegen als iemand die wel geestelijk geworden
was, maar zó dat hij door het vlees werd gekweld. Hij maakt een vergelijking tussen
de wet en zichzelf en laat zien dat er een groot onderscheid is, ja een strijd tussen beide.
Daarom laten we twee zaken in aanmerking komen:
1. Wat de apostel van de wet getuigt: ze is geestelijk.
2. Wat hij van zichzelf getuigt: hij is vleselijk, verkocht onder de zonde.

In deze preek wordt alleen het eerste punt behandeld, namelijk dat de wet geestelijk is, wat we
ook weten.
a. De apostel spreekt over de wet. Het woord ‘wet’ wordt op veel verschillende manieren in
Gods Woord gebruikt. Soms houdt het de gehele zaligmakende leer in, zoals deze in het Oude
en Nieuwe Testament is geopenbaard. In die zin wordt zelfs het Evangelie eronder begrepen.
Zo wordt er in Psalm 19:8 over gesproken: ‘De wet des HEEREN is volmaakt, bekerende de
ziel; de getuigenis des HEEREN is gewis, de eenvoudigen wijsheid gevende.’ In deze zin wordt
er meestal ook in Psalm 119 over gesproken. Zo wordt ook het Evangelie een wet genoemd,
de wet des geloofs, Romeinen 3:27.
Soms wordt de zaligmakende leer bedoeld, zoals deze vóór de komst van Christus is geopenbaard,
overgeleverd en bediend, met daarin de zedelijke wet van de Tien Geboden, de ceremoniële
wet en de burgerlijke wet, en eveneens het Evangelie van de belofte. Zie Johannes
10:34 waar de Heere Jezus tegen de Joden zegt: ‘Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd,
gij zijt goden?’ Deze uitspraak wordt in één van de Psalmen gevonden, namelijk Psalm
82:6. Toch zegt Christus: ‘In uw wet’, waaruit blijkt dat al die Oudtestamentische geschriften
vallen onder de overkoepelende naam van ‘wet’.
Dikwijls worden alleen de vijf boeken van Mozes ‘wet’ genoemd; deze zijn dan onderscheiden
van de Profeten en de andere Heilige Geschriften. Deze indeling volgde ook de Heere
Jezus in Lukas 24:44, waar staat: ‘Wat van Mij geschreven is in de Wet van Mozes, en de
Profeten, en Psalmen’.
Het meest echter wordt met de wet alleen de zedelijke wet bedoeld, met beloften en bedreigingen
die verspreid in de hele Schrift te vinden zijn, en kort samengevat zijn in de Tien Geboden;
zie Lukas 10:26, Romeinen 13:8-10, Jakobus 2:10-11, en andere plaatsen. Van deze
zedelijke wet, die tegenover het Evangelie wordt gesteld, spreekt de apostel. Hij handelt immers
van de wet waarin volgens vers 7 van ons hoofdstuk geboden wordt: ‘Gij zult niet begeren’.
b. Van deze wet zegt de apostel nu dat zij geestelijk is. Daarom komt nu de vraag aan de orde
waarom en in welke zin de wet geestelijk wordt genoemd.
De kerkvader Origenes was van gevoelen dat de wet geestelijk genoemd wordt, omdat ze niet
in een letterlijke maar zinnebeeldige zin moet worden begrepen. Maar het is bekend dat deze
leraar van de kerk, die in sommige opzichten uitblonk, veel te veel aan beeldspraak vasthield,
en daarom vele malen de betekenis van de Heilige Schrift niet goed getroffen heeft. De wet
weet immers niet van een zinnebeeldige manier van spreken. De geboden van de wet spreken
altijd in dezelfde letterlijke betekenis tot ons. Als de Heere Christus de betekenis en bedoeling
van de wet uitlegt, zegt Hij dat het hierop aankomt: ‘Gij zult liefhebben de Heere, uw God,
met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand.’ En: ‘Gij zult uw naaste
liefhebben als uzelf’, Mattheüs 22:37 en 39. Dat is geen taal in beeldspraak, maar eenvoudig
en duidelijk.
De wet wordt ook niet geestelijk genoemd, omdat ze de Geest meedeelt. Nee, dat is een eigenschap
van het Evangelie. De wet eist wel, maar geeft niet. Zij geeft geen Geest, en geen krachten
om aan haar eis te voldoen. Maar het Evangelie belooft en geeft. Dat betekent dat de Heere
in het Evangelie belooft dat Hij Zijn bondgenoten de Geest zal geven. Volgens het Evangelie
doet Hij dat ook. Hij belooft dat Hij Zijn wet in hun binnenste zal geven, en in hun harten zal
schrijven, Jeremia 31:33. Hier weet de wet echter niet van; die laat de mens zoals hij is. In
deze zin wordt van de wet gezegd dat ze een letter is die doodt, terwijl het Evangelie over de
Geest spreekt, Die levend maakt, 2 Korinthe 3:6.
Waarom wordt de wet dán geestelijk genoemd? In de eerste plaats om haar goddelijkheid uit
te drukken. Ze is niet uitgedacht door of opgekomen uit het verstand van mensen, maar ze is
van God afkomstig, Die een Geest is. Hij is de enige Wetgever, Jakobus 4:12. Ze wordt ook
geestelijk genoemd om aan te geven dat ze zuiver en volmaakt is. Er is niets vleselijks, niets
zondigs in vermengd; de wet is zuiver, zoals Psalm 19:9 zegt: ‘Het gebod des Heeren is zuiver’.
Ten slotte wordt de wet geestelijk genoemd, omdat ze een wet is die niet alleen voor de
uitwendige mens en zijn daden is bedoeld, maar ook voor de geest, voor het innerlijk en alles
wat daarin kan omgaan. Dit is wel de eigenlijke en belangrijkste reden. De menselijke wetten
gaan niet verder dan de buitenkant; niemand dan alleen God heeft het recht om zeggenschap te
hebben over het innerlijk van de mens. Als alles gedaan wordt wat in de wetten van de mensen
worden geëist, en als alles wordt nagelaten wat daarin verboden is, dan is aan die wetten
voldaan. Of de burgers dat intussen doen met een hart dat daarmee al of niet instemt, vanuit
betrokkenheid met de wet of vanwege de angst ervoor, dat is iets waarmee de wet en de wetgever
zich niet bemoeien. Als iemand in zijn hart kwade bedoelingen heeft of slechte plannen
in zijn hart beraamt, dan bestraffen de menselijke wetten dit niet, behalve wanneer de desbetreffende
persoon dit door de feiten laat zien of een mondelinge verklaring aflegt. Die wetten
kunnen dat ook niet, want ze weten er niet van. Over verborgen zaken oordeelt men niet op
een rechtszitting. In dit opzicht is het waar dat gedachten tolvrij zijn; er bestaan geen wetten
tegen en evenmin kan een straf worden opgelegd. Maar de wet van de Heere gaat door tot de
geest van de mens die in hem is. Zij is een wet die zeggenschap heeft over directe gemoedsaandoeningen
en over de diepste gedachten. Ze verbiedt niet alleen de zondige daden, maar
ook de verkeerde gedachten, hartstochten en begeerten van het hart. Ze is niet tevreden met
een uitwendige, maar eist vooral een inwendige gehoorzaamheid. Het is haar niet genoeg dat
het goede gedaan wordt, maar ze wil dat het ook gedaan wordt vanuit een goed hart en een
gewillige ziel. Ze eist het gehele hart, de gehele ziel en het gehele verstand, Mattheüs 22:37.
Welnu, dit is niet alleen zo, maar de apostel voegt eraan toe: ‘Want wij weten’. Het is het dus
een zaak die ons bekend is. Wij die de wet verstaan, weten dat het zo is. Er waren er in vroegere
tijden wel die het niet wisten. De Farizeeën en schriftgeleerden wisten het niet; zij meenden
dat ze aan de wet voldaan hadden als ze deden wat de letter van de wet eiste. De farizeese
jongeman was direct klaar met zijn antwoord toen hij van Jezus hoorde dat hij niet mocht doden,
geen overspel mocht doen, en niet mocht stelen, en zo meer. ‘Al deze dingen heb ik onderhouden
van mijn jonkheid af; wat ontbreekt mij nog?’ Maar ondertussen wist hij niet wat
het was zijn God lief te hebben en om Gods wil zijn naaste lief te hebben. Toen Christus hem
vroeg al het zijne te verkopen en de opbrengst aan de armen te geven, ging hij bedroefd heen,
Mattheüs 19:18-22. Hij was een van degenen die niet wisten dat de wet geestelijk was. Ja,
Paulus – ook al een Farizeeër – was zó verblind dat hij het niet zag. ‘Want ook had ik niet
geweten dat de begeerlijkheid zonde is, indien de wet niet zei: Gij zult niet begeren’, vers 7
van ons hoofdstuk. Hij wist wel dat het gebod luidde: ‘Gij zult niet begeren’, maar hij wist
niet dat de betekenis daarvan ook inhield dat zelfs de eerste opkomende verkeerde gemoedsbeweging
en begeerte zonde zijn. Maar nu wist hij het zoveel te beter; en de Romeinen die
van God geleerd waren, wisten het ook: ‘Ik spreek tot hen, die de wet verstaan’, vers 1. De
apostel kon met waarheid zeggen: ‘Wij weten’.
Rechtsgeleerden weten wel dat er naar de geest van de wet rechtgesproken moet worden; zij
weten dus dat de wet geestelijk verstaan moet worden. Zo spreekt Paulus hier, die van de Heere
Zelf onderwijs ontvangen heeft, en zo spreekt ook de Meester, de Heere Christus. Niemand
kan de wet beter voor ons verklaren dan Hij, Die met de Vader en de Heilige Geest de Wetgever
is. Hij spreekt hier uitvoerig over in Mattheüs 5. De Farizeeën en schriftgeleerden meenden
dat ze zich aan de inhoud van het zesde gebod hielden als ze het bloed van een ander niet
vergoten en hem niet van het leven beroofden. Maar de Heere Christus leert dat hij die zich
schuldig maakt aan onrechtmatige woede, aan een bitse omgang met anderen, aan vuile
scheldwoorden, óók tegen dat gebod zondigt en dus door de wet veroordeeld wordt, Mattheüs
5:22. Zij hadden zich laten wijsmaken dat ze aan het zevende gebod voldaan hadden als ze
niet daadwerkelijk overspel deden. De Heere Christus leert daarentegen dat zelfs de onterechte
begeerte overspel is, vers 28. Zo spreekt Hij ook over de andere geboden. Zie hier de geestelijkheid
van de wet, zowel uit de mond van Paulus als van de Heere Christus.
Ik wil er nog wat meer over zeggen om de geheel verkeerde opvatting te laten zien van hen die
alleen naar de buitenkant van de wet kijken. Er zijn veel mensen die menen heel goed naar de
wet te leven als ze geen beelden dienen, niet vloeken of zweren, de zondag eren, en geen werkelijke
moordenaars, hoereerders, dieven of dergelijke zijn. Paulus meende in zijn verblinding
dat hij onberispelijk was voor wat de rechtvaardigheid betreft die in de wet is, Filippensen 3:6.
Het gevolg is een grote zorgeloosheid, zodat men op vleselijke wijze gerustgesteld is. Daardoor
zijn ze met hun situatie helemaal vergenoegd en zeer tevreden, terwijl ze toch diep
schuldig zijn. Ze vleien zich met de gedachte dat ze rijk en verrijkt zijn geworden, en geen
gebrek hebben aan enig ding, terwijl ze niet weten dat ze ellendig zijn, jammerlijk, arm, blind
en naakt, vgl. Openbaring 3:17. Ja, hieruit komt een geestelijke hoogmoed voort; ze verheffen
zichzelf en zien op anderen neer. Waardoor kwam het dat de Farizeeër zichzelf zo groot
maakte en de tollenaar zo klein? Nergens anders dan hierdoor dat hij alleen naar de buitenkant
van de wet keek, naar rovers, naar onrechtvaardige en overspelige mensen; en ook naar het
vasten en het geven van tienden. Als hij zichzelf onderzocht, was hij volgens zijn eigen mening
veel beter dan anderen, Lukas 18:11-12. Vandaag de dag zijn er nog sommige mensen
die van mening zijn dat zij en anderen tot een volmaakte onderhouding van de wet kunnen
komen. Dat spruit voort uit dezelfde oorzaak, namelijk dat ze de geestelijkheid van de wet
niet begrijpen. Als ze zouden bedenken dat de wet het hele verstand en het hele hart opeist, en
dat daarom de minste afwijking zonde is en de geringste opwellende begeerte tot zondigen
tegen de zuiverheid van de wet indruist, zouden ze zich dan niet schamen om van volmaaktheid
te dromen? Zouden ze zich dan niet veel beter op de borst kunnen slaan en uitroepen: ‘O
God, wees mij zondaar genadig’? (Lukas 18:13).
Ja, dit is de reden waarom Gods kinderen zulke kleine gedachten van zichzelf hebben, en alle
gedachten van eigengerechtigheid van zich afschudden. Want als ze naar de geestelijkheid van
de wet zien en merken hoeveel ze daarin tekortschieten, zijn ze voor zichzelf er volledig van
overtuigd dat ze aan de eis van de wet niet kunnen voldoen. Daardoor zegt Job: ‘Waarlijk, ik
weet dat het zo is, want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? Zo Hij lust heeft om met
hem te twisten, niet één uit duizend zal hij Hem beantwoorden,’ Job 9:2-3. Dat doet David
uitroepen: ‘Ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht
rechtvaardig zijn’, Psalm 143:2.
Toepassing
Wat ons betreft moeten wij weten en voor waar houden dat de wet geestelijk is. Daarom moeten
we acht slaan op de volgende zaken.
1. We moeten ons niet alleen wachten voor openbare zonden die in het oog lopen, maar ook
voor zonden van het hart, die in ons binnenste schuilen, zoals nijd, inwendige haat, heimelijke
wraakzucht, hoogmoed en dergelijke zonden in ons innerlijk. We moeten niet denken dat we
al heel spoedig vrij zijn van hoogmoed als we niet trots zijn op onze kleding of op andere dingen.
De hoogmoed zit in ons hart en heeft duizenden voorwerpen waarop ze zich kan richten.
Ja, ze kan op een wonderlijke manier de baas spelen in een mens zonder dat hij wil toegeven
of geloven dat hij hieraan schuldig is. Zo is het ook met andere zonden. Omdat de wet geestelijk
is en voor onze geest tot een wet strekt, moeten wij nauwlettend acht slaan op ons hart om
dat zuiver te houden. Toen David zich in deze wet spiegelde, zag hij daarin zoveel dat hij zich
direct tegen de verborgen dwalingen keerde, Psalm 19:13. Hij was dus heel anders dan de Farizeeën
en schriftgeleerden, die heel druk bezig waren met het reinigen van de buitenkant van
beker en schotel, terwijl intussen het binnenste daarvan niet deugde, vgl. Mattheüs 23:25. De
les van Paulus is onszelf te reinigen van alle besmetting, niet alleen van het vlees maar ook
van de geest, 2 Korinthe 7:1.
2. We mogen niet tevreden zijn met uiterlijke gehoorzaamheid en uiterlijke godsdienst, maar
de Heere in de eerste plaats met het hart en de geest dienen. Het eerste kan ook een huichelaar
doen; die nadert tot de Heere met zijn mond en eert Hem met de lippen, maar zijn hart blijft
ver van Hem, vgl. Jesaja 29:13. De geest van de mens vormt de ziel voor zijn godsdienst; die
wil de Heere ook hebben, zoals Spreuken 23:26 aangeeft: ‘Mijn zoon! geef Mij uw hart’. Paulus
diende God in zijn geest, Romeinen 1:9. Als we bidden, moet niet alleen de mond bidden,
maar vooral de geest, zo zegt Johannes 4:24: ‘God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten
Hem aanbidden in geest en waarheid.’ Als we iemand een gift geven, moet niet alleen de
hand maar ook het hart geven. Er moet een bereidheid van het gemoed zijn, vgl. 2 Korinthe
8:12, want God heeft een blijmoedige gever lief, vgl. 2 Korinthe 9:7.
3. We mogen niet tevreden zijn met een burgerlijk fatsoen en gevoel voor rechtvaardigheid,
waarbij we ieder het zijne geven en verder gematigd, bescheiden, vriendelijk en behulpzaam
zijn. Deze dingen kunnen ook het kenmerk van een heiden zijn, zoals een Socrates, Cato of
Plato. Het is waar, het zijn deugden die tot het terrein van de wet behoren en die ook in ons
horen te zijn, maar zij maken toch alleen de bast en de schors uit van de boom der wet. We
moeten nog wat méér hebben om te komen tot de kern en de geest van de wet. Wat is dat? Dat
is een hart dat God kent, een hart dat God vreest, dat God bemint, dat op God vertrouwt, dat
op God hoopt, en dat zich aan God onderwerpt. We moeten Hem dienen met een volkomen
hart en met een gewillige ziel, vgl. 1 Kronieken 28:9. We moeten ons niet inbeelden dat alles
in orde is als we geen heidense afgoden of rooms bijgeloof hebben. Er mag geen enkel schepsel
zijn waaraan we onze ziel overgeven en waarmee we afgoderij bedrijven; daar moeten we
acht op geven! We mogen ook onze buik niet tot onze god maken, vgl. Filippensen 3:19. En
laten we toch niet op het goud onze hoop stellen of tot het fijne goud zeggen dat het ons vertrouwen
is, vgl. Job 31:24. Het moet ons niet genoeg zijn dat we op de dag van de Heere rusten
van ons werk en de openbare godsdienstoefeningen bijwonen, maar we moeten trachten
tot de zaak zelf te komen, namelijk te rusten van onze zonden. Met enkele andere woorden
gezegd: we moeten ons hart niet richten op vodden en lorren, die erbij hangen, en die mensen
zonder de Geest met ons gemeen hebben, maar op de wezenlijke christelijke deugden die in
overeenstemming zijn met het beeld van God. Als we het tiende deel van de opbrengst van
munt, dille en komijn betalen zoals we behoren te doen, dan mogen we het zwaarste van de
wet, het oordeel, de barmhartigheid en het geloof niet nalaten, vgl. Mattheüs 23:23-24. Want
wij moeten weten dat ‘het einde van het gebod is liefde uit een rein hart, en uit een goed geweten,
en uit een ongeveinsd geloof’, 1 Timotheüs 1:5.
4. Als we onze gebreken gevoelen, moeten we niet alleen aandacht geven aan de gebreken die
bij anderen bekend zijn, waarmee we onszelf te schande hebben gemaakt en anderen aanstoot
hebben gegeven. Maar dan moeten we vooral letten op de inwendige gebreken van onze geest,
op de misvormingen van ons hart, op de verkeerde gemoedsbewegingen die in ons binnenste
oprijzen. De wet oordeelt immers ook daarover, omdat ze geestelijk is. Paulus klaagt in ons
hoofdstuk niet over enkele grove en ergerlijke vergrijpen, maar over de wangestalte van zijn
hart, en dat hij daarmee van binnen zoveel te stellen had. Als hij het goede wilde doen, hing
het kwade hem aan, vers 21-22. De andere wet die hij in zijn leden zag, streed tegen de wet
van zijn gemoed en nam hem gevangen onder de wet van de zonde, vers 23.
Om nu de geestelijkheid van de wet des te beter te zien en te weten, moeten we ons richten op
de volgende twee zaken.
1. We mogen geen andere uitlegger van de wet gebruiken dan de Heilige Schrift. De Joodse
wetgeleerden legden de wet uit, maar ze deden dat zó verkeerd en met zulke grove en valse
verklaringen dat de Heere Jezus er welbewust Zijn werk van maakte om die te weerleggen en
de mensen die Hem hoorden tot een beter begrip te brengen, zie Mattheüs 5. Sommigen staan
direct klaar om te zeggen: Zij die dát doen, zondigen; en die zus doen, zondigen ook. Maar
ondertussen zijn dit alleen maar uitspraken zonder bewijs. De Wetgever moet ons dat zeggen.
Hij zegt het ons al kort en bondig in de wet zelf en verklaart het breder voor ons in andere
delen van de Heilige Schrift. Willen wij bijvoorbeeld weten wat tot het gebod behoort waarbij
ons bevolen wordt niet te doden? De apostel Johannes zal het ons zeggen in 1 Johannes 3:15:
‘Een ieder die zijn broeder haat, is een doodslager.’ Daar zien we direct al dat de doodslag
niet alleen met het storten van bloed gepaard gaat, maar ook met een inwendige haat in het
hart. Hieruit blijkt ons de geestelijkheid van dit gebod. Als we het eerste en tweede gebod van
de Tien Geboden vernemen, horen we dat daar gesproken wordt over afgoderij en beeldendienst,
maar als we andere delen van Gods Woord doorbladeren, zullen we bemerken dat onder
afgoderij en beeldendienst ook weerspannigheid en eigenwillige godsdienst vallen, die
ook verboden worden. Iemand die niet de wil van God maar zijn eigen zin doet, maakt daardoor
zijn eigen mening tot een god, die hij dient, en zijn eigen gedachten tot een beeld dat hij
eer bewijst of waarmee hij zogenaamd God wil vereren. Want toen Saul bij het verslaan van
de Amalekieten niet het bevel van God maar zijn eigen inzicht had gevolgd, werd hem aangezegd
dat zijn zonde een zonde van toverij, afgoderij en beeldendienst was, vgl. 1 Samuël
15:23. Hij had zich immers vrijgepleit en de beste runderen en schapen tot zich genomen, terwijl
hij ze alle had moeten doden. Daarom moeten wij alles wat op onze weg komt, geboden
en verboden, beoordelen naar de inhoud van de wet, want het Evangelie kent geen geboden.
Op deze wijze zullen we tot de rechte zin en inhoud van de wet kunnen komen. ‘De opening
van Uw woorden geeft licht, de onverstandigen verstandig makende’, Psalm 119:130.
2. We moeten vragen of de Heilige Geest onze Leermeester wil zijn. Lees de wet, lees de andere
Heilige Schriften, en vergelijk ze met elkaar. Maar u zult dan geen goed denkbeeld hebben
van de geestelijkheid van de wet, behalve wanneer de Heilige Geest u de ogen opent en
dat laat zien. Wie de Heilige Geest tot zijn Leermeester heeft, ziet in de wet wat hij tevoren
niet zag. Dingen waar hij vroeger veel werk van maakte, ja waarin hij de kracht van de godzaligheid
veronderstelde, ziet hij nu alleen maar als verzinsels van mensen, of althans als zaken
van weinig belang. Van dingen die hij vroeger niet voor zonde hield en waaraan hij niet tilde,
ziet hij nu duidelijk dat ze tegen de zuivere en volmaakte liefde van God ingaan en daarom
zonde zijn. Hoe meer de stralen van de zon in een huis schijnen, hoe meer men het stof en het
gedwarrel van kleine stofdeeltjes ziet, die men eerst niet zag. Hoe meer de Zon der gerechtigheid,
Jezus, door Zijn Geest de ziel bestraalt en verlicht, hoe duidelijker zij de zuiverheid van
de wet ziet, en de vuilheid van alles wat daartegen strijdt. De wet was even geestelijk vóór
Paulus’ bekering als daarna, maar dat hij nu zag wat hij tevoren niet zag, kwam nergens anders
door dan door het feit dat hij nu een andere Leermeester had. In plaats van een Gamaliël
of een andere farizeese rabbi had hij nu de Heilige Geest, Die hem beter onderwijs gaf. Hij
diende nu God ‘in nieuwheid des geestes, en niet in de oudheid der letter’, Romeinen 7:6.
Daarom was zijn gebed voor de Kolossensen dat ze vervuld mochten worden ‘met de kennis
van Zijn wil, in alle wijsheid – let goed op! – en geestelijk verstand, Kolossensen 1:9.
Hier passen ons de gebeden van David in Psalm 119: ‘Open mijn ogen, dat ik aanschouwe de
wonderen van Uw wet’, vers 18; ‘Geef mij de weg van Uw bevelen te verstaan, opdat ik Uw
wonderen betrachte’, vers 27; ook vers 34: ‘Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden’;
en ten slotte vers 66: ‘Leer mij een goede zin en wetenschap’.
Zo zal de wet voor ons een zuivere spiegel worden van onze ellende, en een volmaakte regel,
volgens welke de Heere ons heiligt.
AMEN

Florentius Costerus
Mijn lijst van booswichten wordt elke dag, dat ik ouder word, kleiner en mijn register van dwazen steeds langer.


Terug naar “[Religie] - Algemeen”

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 18 gasten