Andere schapen en één kudde
C.H. Spurgeon
Ik heb nog andere schapen, die van deze stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden een kudde, en een Herder. Johannes 10 : 16.
Dit vers is van voren en van achteren bewaakt door twee merkwaardige verklaringen. In het voorgaande vers horen wij de Meester zeggen: "Ik stel mijn leven voor de schapen"; en onmiddellijk daarna vinden wij een andere betekenisvolle zinsnede: "Daarom heeft mij de Vader lief, overmits ik mijn leven afleg, opdat ik hetzelve wederom neme." De eerste stelling: "Ik stel mijn leven voor de schapen", is het plechtanker van ons betrouwen, als het schip der kerk door storm wordt belopen. De Heere Jezus heeft door zijn dood zijn liefde voor zijn volk bewezen; en zijn besluit om hen zalig te maken wordt duidelijk, doordat Hij zijn leven voor hen geeft. Daarom moeten twijfel en vrees uit het hart worden verbannen, en tot zelfs het woord "wanhoop" moest onder het Israël Gods onbekend zijn. Thans zijn wij zeker van de liefde van Gods Zoon voor zijn uitverkoren kudde; want wij hebben er een onfeilbaar bewijs voor in het afleggen van zijn leven voor hen. Nu zijn wij er ook volstrekt zeker van, dat Christus' voornemen eeuwig is. Het kan niet veranderen; de Heere Jezus heeft zich onherroepelijk verbonden om dat voornemen tot stand te brengen, want de prijs is betaald, en de daad is geschied, waardoor dit voornemen ten uitvoer moet worden gebracht. Hierdoor is er geen schaduw van twijfel overgebleven, dat het goddelijk raadsbesluit uitgevoerd zal worden, want het is onmogelijk, dat Christus te vergeefs zou zijn gestorven. Wij achten de veronderstelling, dat zijn bloed nutteloos gestort werd, een Godslastering te zijn. Wij zijn er volkomen van overtuigd, dat alles wat tot stand gebracht moest worden doordat de Zone Gods zijn leven heeft afgelegd, in weerwil van alle tegenstanders ook ten volle tot stand gebracht zal worden; want wij spreken thans niet van de plannen van de mensen, maar van Gods raadsbesluit, waaraan Hij het hartebloed van zijn eniggeboren Zoon gewijd heeft. Geduldig hopen wij, en rustig wachten wij om de zaligheid Gods te zien en de uitvoering te zien van al zijn voornemens der liefde; want die dood aan het kruis is een oorzaak, die buiten alle twijfel haar uitwerking teweeg zal brengen. Christus is niet door een toeval gestorven. De veronderstelling, dat de Zaligmaker teleurgesteld kan worden in de gevolgen van zijn bloedstorting, kan geen ogenblik worden geduld. In de donkerste tijden straalt dat glorierijke kruis van licht. Generlei kwaad kan er de kracht en uitwerking van beletten. Indien Jezus zijn leven gesteld heeft voor de schapen, dan is alles wel. Houdt u verzekerd van de liefde van de Vader voor deze schapen; houdt u verzekerd van de onveranderlijkheid van Gods raadsbesluit over hen; houdt u verzekerd, dat dit raadsbesluit ten uitvoer zal worden gebracht. Het moet niet, het zal niet geschieden, dat Gods eigen Zoon tevergeefs zijn leven heeft afgelegd. Al zouden hemel en aarde voorbijgaan, het dierbaar bloed van de Zoon van God zal datgene tot stand brengen, waartoe het zo gewillig gestort werd. Jezus zegt: "Ik stel mijn leven voor de schapen", daarom moeten de schapen leven, die tot zulk een prijs zijn gekocht; en in hen zal de Herder om de arbeid van zijn ziel het zien en verzadigd worden. Dat is de bemoediging, die wij ontlenen aan het vers, dat aan onze tekst voorafgaat; en er als het ware er de voorhoede van vormt.
Maar, alsof het arme, beangstigde volk van God toch soms in de waan zou kunnen verkeren, dat Christus' voornemen niet tot stand zou worden gebracht, zien wij in de achterhoede van de tekst nog een andere uitspraak: "Daarom heeft mij de Vader lief, overmits ik mijn leven afleg, opdat ik hetzelve wederom neme. Hij, die stierf, en aldus zijn volk tot een dure prijs gekocht heeft, leeft, opdat Hij persoonlijk zou kunnen zien, dat zij ook verlost zijn door kracht. Als iemand sterft, om een voornemen, een plan tot stand te kunnen brengen; dan gevoelt gij er u van verzekerd, dat zijn gehele ziel in dat voornemen geweest moet zijn. Maar als die mens zou opstaan uit de doden, en met zijn plan nog zou voortgaan, dan weet gij voorzeker hoe vastbesloten hij is om zijn voornemen ten uitvoer te brengen. Indien hij opstond met groter macht, bekleed met een hogere rang, verheven tot een hogere positie en indien hij dan nog zijn groot doel nastreeft, dan zoudt gij nog meer zeker zijn van zijn vast besluit om zijn voornemen te volvoeren. In het verrezen leven van Jezus wordt de zekerheid dubbel zeker: nu zijn wij er van overtuigd, dat zijn plan uitgevoerd zal worden, en dat niemand of niets het kan verhinderen. Wij durven de gedachte niet koesteren, dat de Zone Gods teleurgesteld kan worden in het doel, waarvoor Hij is gestorven, en waarvoor Hij wederom leeft. Indien Jezus voor een doel is gestorven dan zal dat doel tot stand komen; indien Jezus eeuwig leeft voor een doel, dan zal Hij het teweeg brengen. Voor mij is die gevolgtrekking onbetwistbaar; en indien dit zo is, dan is het lot der schapen ook niet van een toeval afhankelijk. Heeft Paulus niet enigszins dezelfde redenering gevolgd, toen hij zei: "Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door zijn leven?"
Indien iemand van u terneergeslagen werd door moeilijkheden, waarmede gij heden te worstelen hebt, zo laat deze twee grote, verheven teksten hun zilveren bazuinen in uw oren doen weerklinken. Indien gij ten venster hebt uitgezien, en het uitzicht bovenmate somber hebt bevonden, zo vat moed, bid ik u, uit hetgeen uw Heere heeft gedaan; zijn dood en zijn opstanding zijn profetieën van goede dingen, die staan te komen. Gij durft niet denken, dat Christus het doel, waarvoor Hij gestorven is, zal missen. Gij durft niet denken, dat Hij het doel van zijn glorierijk leven niet zal bereiken; waarom zijt gij dan terneergeslagen? Zijn wil zal geschieden op aarde gelijk als in de hemel, zo gewis als Hij van de hemel op aarde is gekomen, en van de aarde naar de hemel is weergekeerd. Even zeker als Hij gestorven is en wederom leeft, even zeker zal zijn voornemen tot stand komen. Is dit niet de verborgen reden, waarom Hij, toen Hij aan zijn treurende dienstknecht Johannes is verschenen, tot hem gezegd heeft. "Ik ben de eerste en de laatste; en die leef, en ik ben dood geweest; en zie, ik ben levend in alle eeuwigheid. En ik heb de sleutels van de hel en van de dood?" Is niet de stervende en daarna wederom levende Herder de veiligheid en de heerlijkheid van zijn kudde? Daarom vertroost elkander met deze woorden van uw Heere: "Ik stel mijn leven voor de schapen": "Overmits Ik mijn leven afleg, opdat ik hetzelve wederom neme."
I.
Er zijn in de tekst zelf vier dingen, die uw aandacht verdienen, omdat zij vol van vertroosting zijn voor hen, wier hart ontroerd is door het kwaad van de gevaarlijke tijden, waarin wij leven. Het eerste is: -ONZE HEERE JEZUS CHRISTUS HEEFT ONDER DE ONGUNSTIGSTE OMSTANDIGHEDEN EEN VOLK GEHAD. Als Hij spreekt van "andere schapen", dan ligt hierin opgesloten, dat Hij toen zekere schapen had; en als Hij zegt: "Ik heb nog andere schapen, die van deze stal niet zijn"; dan is het duidelijk, dat de Goede Herder ook toen een stal had. De tijden waren zeer boos en donker, maar enkele trouwe harten verenigden zich rondom de Zaligmaker; en door zijn goddelijke almacht werden zij beschermd als in een "stal." Men heeft verondersteld, dat onze Heere met de woorden "deze stal" of kudde zinspeelde op de Joden; maar de Joden, als zodanig, zijn nooit Christus' stal geweest. Hij kon de Joden, door wie Hij omringd was, niet bedoeld hebben, want een weinig verderop roept Hij: "Gijlieden gelooft niet, want gij zijt niet van mijn schapen, gelijk Ik u gezegd heb." Zijn stal, of kudde, was het kleine handjevol van Zijn discipelen, die Hij door zijn persoonlijke arbeid bijeen had vergaderd, en die als een kudde rondom de goede Herder stonden. Men kon op hen smalen als op een zeer klein gezelschap; maar tot zijn vijanden, die schuimende van woede buiten staan, zegt Hij: "Ik heb nog andere schapen, die van deze stal niet zijn; gij kunt ze niet zien; maar niettemin heb Ik ze; deze moet Ik ter bestemder tijd leiden, en dan zal het worden één kudde en één Herder."
Eindelijk: ONZE HEERE waarborgt de eenheid van zijn gemeente. "Deze moet ik óók toebrengen; en zij zullen mijne stem horen; en het zal worden één kudde en één herder." Wij horen zeer veel over de eenheid van de kerk, en de denkbeelden hieromtrent zijn wel enigszins buitensporig. Wij moeten de Roomse en de Griekse en de Anglicaanse kerk allen in één verband hebben. Indien dit geschiedde, het resultaat ten goede zou geen penning waard zijn; maar wèl zou er veel kwaad uit voortkomen. Ik twijfel niet, of God heeft onder deze drie grote kerkelijke lichamen zijn verkoren volk; maar de vereniging van deze organisaties zou een onheilspellend teken van kwaad zijn voor de wereld: de duistere eeuwen met een erger pausdom dan ooit te voren zouden spoedig over ons komen. Hoe meer deze drie met elkander twisten, hoe beter het is voor waarheid en gerechtigheid. Ik zou gaarne zien, dat de Anglicaanse Kerk in heftige vijandschap stond tegenover de Roomse Kerk, en al sterker en sterker in openlijk verzet kwam tegen haar bijgeloof. Gave God, dat de landskerk in alle dingen verlost mocht worden van de Paus van Rome en zijn antichristelijke gruwelen.
Voorwaar, dit is ten uitvoer gebracht als een feit. Er is nooit anders dan één Herder van de schapen geweest, namelijk Jezus Christus; en er is nooit anders dan één kudde Gods geweest; en er zal ook nooit een andere zijn. Er is één geestelijke kerke Gods, en er zijn er nooit twee geweest. Al de zichtbare kerken in de wereld bevatten delen in zich van die éne kerk van Jezus Christus; maar nooit zijn er twee lichamen van Christus geweest, en die kunnen er ook niet zijn. Er is één gemeente. Het wachtwoord van het Christendom is: één kudde en één Herder.
In de gelovigen wordt dit ten uitvoer gebracht als een zaak van ervaring. Ik weet niet, wie de mens is: indien hij in waarheid een geestelijk gezinde mens is, dan is hij één met alle geestelijk gezinde mensen. De personen, die in een zichtbare kerk geen genade hebben zijn gewoonlijk de grootste voorvechters voor ieder puntje van verschil, en ieder onderdeeltje van kerkplechtigheid en vorm van eredienst. Naambelijders zijn spoedig ten oorlog gereed; levende gelovigen volgen de vrede na. Als iemand ook niets anders heeft dan het uitwendige, dan zal hij er ook natuurlijk met hand en tand voor strijden. Maar de mens, die de Heere liefheeft, en nabij Hem leeft, bemerkt het innerlijk leven in anderen, en heeft er gemeenschap mee. Dat innerlijk leven is één in het ganse levendgemaakte huisgezin van God, en noopt hen één van hart te zijn. Laten twee broederen te samen bidden, de een is Calvinist, de ander Arminiaan, toch zal hun gebed één zijn. Laat ergens eens een wezenlijk werk van de Geest geschieden, en zie hoe Baptisten 1) en Paedobaptisten 2) tezamen arbeiden. Spreek van uw innerlijke ervaring, en spreek van het werk van de Geest in de ziel, en hoe wij hierdoor allen worden bewogen. Hier is een broeder, een lid van het Genootschap der Vrienden 3); hij bemint de stille Godsverering. Hier is een ander, die zich verlustigt in het loflied, dat uit volle borst wordt gezongen. Als zij tot God naderen, zullen zij hierover niet gaan twisten; neen, zij komen overeen om in gevoelen van elkander te mogen verschillen. De een zegt: "De Heere zij met u in uw heilig stilzwijgen," en de ander bidt, dat de Psalm van zijn broeders den Heere welgevallig moge wezen. Allen, die één zijn met Christus hebben een soort van familiebetrekking op elkaar, een hogere vorm van stamverwantschap, dat zij niet van zich af kunnen schudden. Ik heb een godvruchtig boek gelezen, dat mij tot God heeft doen naderen; en ofschoon ik wist, dat het geschreven was door iemand, met wiens denkbeelden ik het weinig eens ben, heb ik daarom toch niet geweigerd mij door hem te laten stichten in punten, die duidelijk geopenbaard zijn. Neen, maar ik heb de Heere gedankt, dat hij, in weerwil van al zijn vergissingen, toch zo veel wist van de levende waarheid, en zo nabij zijn Heere leefde. Welke protestant kan weigeren eerbied en liefde te koesteren voor St. Bernard? Was er ooit een meer toegewijd dienstknecht van God, of die Christus meer liefhad dan hij? Toch was hij allerdroevigst in dienstbaarheid van het bijgeloof van zijn eeuw en van de Roomse kerk. De uitwendige kerk is nodig; maar het is niet de éne en ondeelbare kerk van Christus. Als het Leven bindt Jezus zijn gemeente te samen; en dat Leven vloeit door alle wedergeborenen, evenals het bloed door al de aderen van het lichaam vloeit. Laat het uitwendige liggen, en zie door het geloof in het geestelijk rijk, en gij zult die éne kudde en de éne Herder zien.
Wat hier nu praktisch voor ons uit te leren valt is! laat ons behoren tot die éne kudde. Hoe worden zij gekend? Ik antwoord: Zij zijn een horende kudde - zij horen de Heere en volgen zijn leiding. Wees gij één dergenen, die luisteren naar de stem van Christus, en naar niemand anders. Blijft bij die éne Herder! Hoe kent gij Hem? Het is Jezus: in zijn handen en voeten zijn de tekenen van de nagelen, en in zijn zijde is het litteken van de lanssteek. Hij is het, die de éne en enige kudde leidt. Volg Jezus, en gij zijt op de rechte weg. Volg Hem overal en gij zijt gelukkig. De beste manier om de éénheid van de kerk te bevorderen is, dat alle de schapen de Herder volgen. Indien zij allen de Herder volgen, dan zullen zij ook allen bij elkaar blijven. Laat ons heengaan en dit trachten te doen; laat ons verlangen naar de zalige dag, als alle punten van geschil opgelost zullen zijn in het gehoorzamen aan de Heere. Schikkingen, verdragen, betekenen slechts, dat men te samen overeenkomt om de Heere ongehoorzaam te zijn. Niemand geve een beginsel prijs onder voorwendsel van de liefde te bevorderen; het is geen liefde om leugen waarheid te noemen. Wij moeten Jezus volkomen volgen, en dan zullen wij tot elkander komen. Ten eerste zuiver, daarna vreedzaam - dat is de regel. O, wanneer zal de drievoudige banier wederom wapperen over allen, - "Een Heere, een Geloof, een Doop!" "O Heilige Geest, vergeef ons onze dwalingen, en breng ons tot uwe waarheid! O Zoon van God, vergeef ons ons gebrek aan heiligheid, en vernieuw ons naar uw beeld! O God! vergeef ons ons gebrek aan liefde, en verenig ons tot één huisgezin. De enige God zij heerlijkheid in de éne gemeente, van nu aan tot in eeuwigheid, Amen.
1) Voorstanders van den doop der gelovigen
2) Voorstanders van den kinderdoop.
3) De kwakers.
Uit de "Gelijkenissen van de Heiland"
door C.H.Spurgeon.
http://www.iclnet.org/pub/resources/tex ... h1016.html
(..)Namelijk de rechtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen, en over allen, die geloven; want er is geen onderscheid.(..)Rom.3.