Berichtdoor Arco » 03 feb 2017 14:43
Hartelijk dank aan degenen die hier een bijdrage hebben geleverd.
Nu heb ik de laatste dagen, met jullie reacties in gedachten, verder nagedacht over dit onderwerp. Toch blijf ik wat moeite hebben met de formulering van de ‘erfzonde’ en de weinige Bijbelse basis ervoor. Daarom hier mijn overdenkingen:
Voor mij is en blijft het allerbelangrijkste dat er Bijbelse grond moet zijn voor welke leer dan ook. De term en uitwerking moeten daarin bevestigd worden. Dus wat zegt de Bijbel, binnen haar context? In de openingspost heb ik al wat Bijbelteksten genoemd, die gangbaar worden aangehaald.
Ps. 51:7:
“Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen.”
Dit psalmvers is een sterke heenwijzing naar de gedachte dat David wel de zoon was van Isaï, maar niet van dezelfde moeder als de andere zonen van Isaï. Dat verklaart onder andere het vreemde gedrag van Isaï dat bij de komst van Samuël om een koning te zalven, waarbij David in eerste instantie ontbreekt. Later zien we dat niet de (half)broers van David op hoge posities terechtkomen, maar zijn neven. Het opvallende is dat de naam ‘David’ (דוד) in het Hebreeuws sterke overeenkomsten heeft met het Hebreeuwse woord voor tante (דודה).
Eerder heb ik ook al aangegeven dat het baseren van een leer op een poëtische tekst niet verstandig is. De poëtische vrijheid kan ook een poëtische overdrijving zijn. De bedoeling van de schrijver is niet altijd even duidelijk.
Ps. 143:2:
“want niemand die leeft, is voor Uw aangezicht rechtvaardig”
Ook dit is een poëtische tekst, waarbij ik niet stel dat er geen waarheid in kan zitten. Echter, de verwijzing naar zonden zien we hier niet, wel naar rechtvaardigheid. Toch is het dan vreemd als er staat: “Jozef, haar man, wilde haar onopgemerkt verlaten, omdat hij rechtvaardig was” (Mat. 1:19) en “In de dagen van Herodes, de koning van Judea, was er een priester van de afdeling van Abia, van wie de naam Zacharias was. En zijn vrouw behoorde tot de dochters van Aäron en haar naam was Elizabet. Zij waren beiden rechtvaardig voor God en wandelden onberispelijk volgens alle geboden en verordeningen van de Heere.” (Luk. 1:5-6).
Ik zou niet willen stellen dat er een tegenstrijdigheid tussen Psalm 143 en die andere teksten zit, maar ook hier zou een poëtische vrijheid een rol kunnen spelen.
Job 9:2:
“want hoe zou een sterveling rechtvaardig kunnen zijn voor God?”
Eigenlijk hetzelfde als bij Psalm 143. Er lijkt een tegenstrijdigheid te zitten tussen teksten. Job is hevig in debat, zou hij daarin niet kunnen gaan overdrijven?
Job 14:4:
“Wie zal een reine geven uit een onreine?” (Job aan het woord)
Over deze tekst heb ik ook mijn vraagtekens, namelijk voor hoever deze tekst wel te gebruiken is als basis voor een leer. Het boek Job is een moeilijk te doorgronden boek, zelfs het Hebreeuws is bijzonder lastig. Ik heb mij laten vertellen dat de Statenvertalers bij dit boek heel erg de Septuaginta gevolgd hebben, omdat het Hebreeuws zo moeilijk is. Het boek is om een andere reden heel moeilijk, namelijk omdat er allerlei redevoeringen zijn, die wellicht wel waarheden bevat, maar meer dan eens een verwrongen beeld van God presenteren. Uiteindelijk grijpt God in en gaat in debat met Job. De geniale vraag “Waar was u toen Ik de aarde grondvestte?” (Job 38:4) tekent toch dat Job in zijn redevoeringen niet persé het juiste Godsbeeld beschrijft. Daarom heb ik ernstige bedenkingen om een tekst uit Job te zien als fundament voor een leerstelling, buiten dat God zelf die woorden spreekt.
Toch zal ik het feit dat iedere mens zondig is niet willen ontkennen, en daar zijn teksten over:
1 Kon. 8:46 / 2 Kron. 6:36:
“er is immers geen mens die niet zondigt”
Spr. 20:9:
“Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde?”
Pred. 7:20:
“Voorzeker, er is geen mens rechtvaardig op de aarde, die goeddoet en niet zondigt.”
Rom. 7:5:
“Want toen wij in het vlees waren, waren de hartstochten van de zonden, die door de wet, in onze leden werkzaam om vrucht te dragen voor de dood.”
Efez. 2:3:
“en wij waren van nature kinderen des toorns”
Op deze teksten is duidelijk te concluderen dat de zonde in onze natuur en onze aard zitten. Toch is het geen geaardheid, aangezien wij verlost kunnen worden van onze zonden. “u zult Hem de Naam Jezus geven, want Hij zal Zijn volk verlossen van hun zonden.”- Mat. 1:21.
Wat we zien in de Torah is dat het bloed van onschuldige dieren de zonden van mensen moet verzoenen. Hoewel dat een beeld is voor het echte verlossingswerk van Jezus, lijkt duidelijk te zijn dat het gaat om het bloed. Er moet bloed vloeien om ons van onze bloedschuld te verlossen. Zou zonden dan niet in ons bloed zitten?
Meegenomen het gegeven dat de Torah ons de zonden aanwijst, dus kenbaar maakt. In deze discussie wil ik de wel of niet buiten werking zijn van de Torah, geheel of gedeeltelijk, niet bespreken, maar alleen waar de Torah blijkbaar een rol heeft.
Rom. 3:20:
“Daarom zal uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden. Door de wet is immers kennis van zonde.”
Rom. 3:23-24:
“Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.”
Gal. 2:16
“wij weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet, maar door het geloof in Jezus Christus. En ook wij zijn in Christus Jezus gaan geloven, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof van Christus en niet uit werken van de wet. Immers, uit werken van de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd.”
1 Joh. 1:8-10:
“Als wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en is de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Als wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot leugenaar en is Zijn woord niet in ons.”
In Gen. 3 is te lezen hoe de mens werd verleid om Gods nadrukkelijke verbod te overtreden. Hierin is geen verschil tussen man en vrouw. Het mag dan de vrouw zijn die als eerste at, haar man, die bij haar was, die greep niet in, die weigerde niet, etc. Dat is precies waar 1 Joh. 3:8 over spreekt: “Wie de zonde doet, is uit de duivel; want de duivel zondigt vanaf het begin. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, dat Hij de werken van de duivel verbreken zou.”
Daartoe kom ik tot de volgende conclusies, waarbij direct aanteken: reageer niet op losse stukjes, het is in samenhang:
- Door de zondeval zijn alle mensen besmet met zonden. Niemand is zonder zonde, behalve Jezus de Messias;
- De besmetting zit in het bloed, waardoor bloed moet vloeien voor verzoening;
- Die verzoening is niet te bewerkstelligen door de Torah (waarmee ik niet stel dat de Torah geheel of gedeeltelijk niet meer nodig zou zijn, maar dat is wel een andere discussie);
- De Torah doet ons de zonden herkennen, zodat we die kunnen belijden;
- De verzoening is enkel door Jezus de Messias, de Zoon van God.
Is het dan nodig om de ‘erfzonde’ als term en als leer te moeten definiëren. En, zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels doen, ook als leerstelling te belijden? Erken je zonden, die je herkent door de Torah, belijd deze voor Jezus Christus en vraag om verzoening. Dan heeft al die theologie over de zonden, de oorsprong daarvan, de termen, etc. helemaal geen meerwaarde.
"Vertrouw op de HEERE met heel je hart, en steun op je eigen inzicht niet." - Spr. 3:5