ereunao schreef:Als er dus door Ezechiël duidelijk voor de toekomst in Israël toch offerdiensten beschreven worden moeten we de fout bij de exegese van Hebr. 8-10 zoeken.
Of bij de exegese van Ezechiël natuurlijk.
Want bij de uitleg van Ezechiël worden wat (vooral onuitgesproken) vooronderstellingen gemaakt, die toch eerst verantwoord moeten worden.
Bijvoorbeeld: in welke context wordt dit gezegd?
Op welke periode is dit van toepassing?
Moeten we dit als een program zien om een letterlijke tempel inclusief offerdienst te bouwen, of heeft het een andere betekenis enz.?
Wordt hier uitgegaan van een periode van na een eerste komst van de Messias, Zijn hemelvaart, de vorming van een gemeente uit jood en heiden, de verstrooiing van de joden en hun terugkeer in Israel, een eventuele opname van die gemeente bij de terugkeer van de Messias, een verblijf van die Messias gedurende duizend jaar in Israel waarin een letterlijke tempel gebouwd zou moeten worden volgens de afmetingen die in Ez. 40-48 staan, onder Zijn toezicht? enz. enz.
Het vreemde is nl. dat al die vooronderstellingen dus niet in Ezechiël zelf staan, maar dat je wat breiwerk zult moeten verrichten met teksten uit verschillende gedeelten uit de Bijbel om dit tot een geheel te maken met een geheel eigen samenhang. Ik zeg niet dat dit breiwerk niet zo uit zou kunnen komen, maar breiwerk is het weldegelijk. De toekomst is nl. nogal kneedbaar zolang die nog niet gekomen is. Met eenzelfde set van bijbelteksten kun je dus op verschillende scenario's uitkomen. Vandaar ook dat er door christenen verschillende toekomstscenario's worden gehanteerd, ook door christenen die zich alleen door de Bijbel willen laten gezeggen. De enige juiste uitlegger is dan ook de uitkomst van de geschiedenis.
De offerdienst zoals beschreven in Ezechiel bevat offers ter verzoening. Je zegt: "er staat dat er offers zijn, dus zal het ook letterlijk zo zijn". Maar dan houd ik staande dat je weldegelijk een probleem hebt met Hebr. 8-10 en niet alleen daarmee, maar met het hele Nieuwe Testament, dat zegt dat het ene offer is gebracht en dat alle andere voorafgaande offers niet meer zijn dan schaduwdienst die nu, in het volle Licht, overbodig zijn geworden. En ook de tegenwerping dat het om "gedenkoffers" zal gaan, gaat niet op, omdat Ezechiël daar simpelweg niet over spreekt (het spreekt wel over verzoening en zondoffers): dat is dus inlegkunde. De passage uit Ez. 43:10-12 spreekt bovendien over schaamrood m.b.t. de hoererij (afgoderij) die de koningen (tot ca. de 6e eeuw voor Chr.) hebben bedreven (zie de voorafgaande verzen). En die schaamte wordt bovendien betrokken op de hele tempel en alles wat daarbij hoort en zeker niet in eerste instantie (of uitsluitend) op de offers. Bovendien kun je je de vraag stellen of de dood van Christus niet genoeg is om je over te schamen: alsof dierenbloed je extra schaamte zou kunnen bezorgen, terwijl de dood van de Zoon van God dan niet voldoende zou zijn. Dat lijkt me een heel merkwaardige uitleg, om het maar zacht uit te drukken.
De passage uit Ez. 40-48 die we verderop in de Bijbel tegenkomen, is de rivier die uit Jeruzalem naar het oosten wegvloeit (Ez. 47:1 e.v.). En ook de bomen die geen blad verliezen en elke maand vrucht geven uit Ez. 47:12 komen we verderop tegen. Maar ja, dat komen we tegen in Openbaring 22:1-2, waarin het over het
nieuwe Jeruzalem gaat, dat uit de hemel is neergedaald. Dat is toch wel wat anders dan het in het huidige Jeruzalem in een duizendjarig rijk te situeren.
En verder kun je Openb. 21:3 aan Ez. 43:7 linken en Openb. 21:15 aan Ez. 40:3, waardoor je toch bij een heel andere manier van uitleggen terechtkomt.
Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn rots en mijn Verlosser! (Ps. 19:15)