In het boek aan de Romeinen spreekt Paulus afwisselend tegen de Joden, de heidenen en hen beiden.Jvslooten schreef:
En hen die Hij er van tevoren toe bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen, en hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en hen die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt.
(Rom. 8:30)
Daarom moet je goed opletten bij teksten tegen wie hij het heeft.
Als je Rom. 7:1 leest zie je dat Paulus in Rom. 8 praat tegen de Joden die Christen geworden zijn, want hij heeft het ook steeds over de wet waar ze aan onderworpen waren. En dat waren de heidenen niet:
Romeinen7:
1 Weet gij niet, broeders! (want ik spreek tot degenen, die de wet verstaan) dat de wet heerst over den mens, zo langen tijd als hij leeft?
Dus de befaamde teksten die jij aanhaalt en die door vele dominees misbruikt wordt, om aan te tonen dat enkelen uit de heidenen van te voren uitverkoren waren, gaat niet over de heidenen, maar over de Joden die niet door God verhard zijn.
Waar bijv. in Romeien 11 over gesproken wordt.
En als je Rom. 11: 2 leest, zie je de vergelijking met Rom. 8:29 en is een extra bevestiging dat hij het in Rom. 8:29 en 30 over de Joden heeft.
Romeinen 8:
29 Want die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd, den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broederen.
30 En die Hij te voren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.
Romeinen 11:
1 Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam Benjamin.
2 God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij te voren gekend heeft. Of weet gij niet, wat de Schrift zegt van Elia, hoe hij God aanspreekt tegen Israël, zeggende:
3 Heere! zij hebben Uw profeten gedood, en Uw altaren omgeworpen; en ik ben alleen overgebleven en zij zoeken mijn ziel.
4 Maar wat zegt tot hem het Goddelijk antwoord? Ik heb Mijzelven nog zeven duizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van Baäl niet gebogen hebben.
5 Alzo is er dan ook in dezen tegenwoordigen tijd een overblijfsel geworden, naar de verkiezing der genade.
6 En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer; en indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer.
7 Wat dan? Hetgeen Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen zijn verhard geworden.
8 (Gelijk geschreven is: God heeft hun gegeven een geest des diepen slaaps; ogen om niet te zien, en oren om niet te horen) tot op den huidigen dag.
9 En David zegt: Hun tafel worde tot een strik, en tot een val, en tot een aanstoot, en tot een vergelding voor hen.
10 Dat hun ogen verduisterd worden, om niet te zien; en verkrom hun rug allen tijd.
11 Zo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld, opdat zij vallen zouden? Dat zij verre; maar door hun val is de zaligheid den heidenen geworden, om hen tot jaloersheid te verwekken.
12 En indien hun val de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid!
Het komt er dus op neer dat een groot deel van de Joden verhard werden, de Joden die dat niet werden, werden de uitverkorenen genoemd die van te voren uitverkoren zijn.
En de heidenen werden als volk de uitverkorenen genoemd, die daarna geroepen worden en door het geloof in de Heere Jezus, behouden worden.