Filipp 3:20 schreef: Want wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten,
Dies schreef:Zijn wij nu in de hemel? Nee, wij zijn nog steeds op aarde.
Ik vind de NBG vertaling verwarrend. De NBV, de HSV en de SV vertalen respectievelijk met burgerrecht, burgerschap en wandel, vertalingen die ik prevaleer. Veel meer klinkt daarin de verwachting door die klinkt in het tweede deel van de zin: waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk Jezus Christus.
2 Kor 5:1 schreef: Want wij weten, dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.
Dies schreef:Paulus verlangt hier niet naar de hemel en het opbreken van de aardse tenten heeft niets te maken met sterven. Paulus verlangt naar de komst van het Koninkrijk dat in de hemelen wordt toebereid. Paulus en zijn Joodse medewerkers verkeren in de vreemde (2 Kor 5:6). Het opbreken van de tenten heeft dus te maken met het verlangen naar de komst van het Koninkrijk op aarde: de Messiaanse tijd!
2 Korinthe 5 spreekt wel degelijk over sterven, over een directe overgang van het tijdelijke naar het eeuwige leven. Dit wordt ook wel duidelijk als je 2 Kor. 5:1 gewoon in de context laat staan:
10 Wij dragen altijd
het sterven van de Heere Jezus in het lichaam mee, opdat ook
het leven van Jezus in ons lichaam openbaar wordt.
11 Want wij die leven, worden voortdurend aan de dood overgegeven om Jezus' wil, opdat ook het leven van Jezus openbaar wordt in ons sterfelijk vlees.
12
Zo is dan de dood werkzaam in ons, maar het leven in u.13 Maar omdat wij dezelfde Geest van het geloof hebben, overeenkomstig wat geschreven staat: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, geloven ook wij, en daarom spreken wij ook.
14 Wij weten immers dat Hij Die de Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken en samen met u voor Zich zal stellen.
15 Want dit alles gebeurt ter wille van u, opdat de genade, die meer en meer is toegenomen, door de dankzegging van velen overvloedig wordt tot verheerlijking van God.
16 Daarom verliezen wij de moed niet; integendeel,
ook al vergaat onze uiterlijke mens, toch wordt de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd.17 Want
onze lichte verdrukking, die van korte duur is, brengt in ons een allesovertreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid teweeg.18 Wij houden onze ogen immers niet gericht op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet;
want de dingen die men ziet, zijn van het ogenblik, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig.1 Wij weten immers dat, wanneer ons aardse huis, deze tent, afgebroken wordt, wij een gebouw van God
hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar
eeuwig in de hemelen.
2 Want in deze tent zuchten wij ook, en verlangen wij er vurig naar met onze woning die uit de hemel
is, overkleed te worden,
3 als wij maar bekleed en niet naakt zullen bevonden worden.
4 Want ook wij, die in deze tent zijn, zuchten omdat we het zwaar te verduren hebben; wij willen immers niet ontkleed, maar overkleed worden,
zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden.5 Hij nu Die ons hiervoor heeft toegerust, is God, Die ons ook het onderpand van de Geest gegeven heeft.
6 Wij hebben dus altijd goede moed en weten dat wij,
zolang wij in het lichaam inwonen, uitwonend zijn van de Heere,
7 want wij wandelen door geloof, niet door aanschouwing.
8 Maar wij hebben goede moed en wij hebben er meer behagen in om
uit het lichaam uit te wonen en bij de Heere in te wonen.9 Daarom stellen wij er ook een eer in, hetzij inwonend, hetzij uitwonend, om Hem welbehaaglijk te zijn.
10 Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat ieder vergelding ontvangt voor wat hij door middel van zijn lichaam gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.