Pietpiet schreef:Als u zegt dat de doop de vervulling is van de besnijding in plaats van wat het formulier zegt "in plaats van.." dan zou dat willen zeggen dat de doop dus de vervulling van het verbond is?!?
dat is juist.
Het "verbond"
In de GG en reformatorische kerken gebruikt men vaak de term 'het verbond'. Men bedoelt dan het verbond dat God met Abraham sloot. God beloofde aan Abram nakomelingen hoewel Sarai onvruchtbaar was. Naar aardse begrippen kon Abram geen kinderen krijgen. God moest een wonder doen om deze belofte waar te maken. God stelde toen de besnijdenis in, welke Abraham moest aanvaarden. We zullen verder zien dat de besnijdenis een heenwijzing is naar Golgotha waar Jezus zijn leven/lichaam heeft geofferd. Abraham werd door zijn geloof de vader van alle gelovigen. Abram vertrouwde God in alles, ook voor zijn eeuwig leven vertrouwde hij op God. Maar God zou ook een wonder moeten doen om Abram van zijn oude zondige natuur te verlossen. In de besnijdenis gaf God reeds het zegel dat Hij het vlees/de oude zondige natuur weg zou nemen. Golgotha was nodig om de belofte aan Abram gedaan, waar te maken. De wedergeboorte van de mens werd zichtbaar.
Rom. 4:11 En het teken der besnijdenis ontving hij als het zegel der gerechtigheid van dat geloof, dat hij in zijn onbesneden staat bezat. Zo kon hij een vader zijn van alle onbesneden gelovigen, opdat hun de gerechtigheid zou worden toegerekend,
Abram.
De belofte dat Abraham nakomelingen zou krijgen, werd door God meerdere malen aan hem gegeven. Nageslacht duidt op een doorgaan van het leven; geestelijk gezien betekent het eeuwig leven.
Gen. 17:1. Toen Abram 99 jaar oud was, kwam de HERE bij hem en zei: "Ik ben God de Almachtige; gehoorzaam Mij en leef als een oprecht man. 2 Ik sluit een verbond met u en zal u ontelbare nakomelingen geven. U zult niet de vader van één, maar van vele volken worden."
Abram krijgt weer de belofte dat God hem veel nakomelingen zal geven. Deze vierde belofte krijgt hij ná de geboorte van Ismaël (Ismaël was niet de vervulling van de belofte) en nadat Abram Melchizedek (een schaduwbeeld van Christus) had ontmoet. God zegt nu dat Abram moet gehoorzamen en oprecht moet leven. Vóór Ismaël werd Abram telkens rechtvaardig verklaard door zijn geloof. God zegt nu opnieuw dat Hij een verbond met Abram wil aangaan, waar Abraham van zijn kant ook een aandeel in zal hebben, nl. de besnijdenis. God belooft in dit verbond dus gerechtigheid (rechtvaardigheid), en ontelbare nakomelingen. Geestelijk gezien betekent dit eeuwig leven voor Abram's gelovig nageslacht. Deze belofte heeft God in Christus vervuld. Abraham kon zo de vader worden van alle gelovigen.
(9-10) Uw gedeelte van het verbond bestaat uit het naleven van de regels. Dit is uw verplichting aan Mij: iedere mannelijke nakomeling moet worden besneden; 11 de voorhuid moet worden verwijderd. Dat zal voor Mij het teken zijn dat u en uw nakomelingen dit verbond accepteren en eerbiedigen. 12 Ieder jongetje moet acht dagen na zijn geboorte worden besneden. Dat geldt zowel voor een buitenlandse slaaf als voor iemand, die in uw huis is geboren.
Besnijdenis.
Abraham moest nu van zijn kant iets accepteren wat bij voorgaande beloften niet gevraagd was. Wat God nu van Abraham vroeg was een diepe ingreep. Maar het was ook een zegel dat God zijn beloften zou waarmaken. Abram geloofde in de besnijdenis en zag daarin dat het Kruis van Christus nodig was, ook voor hemzelf en voor Ismaël en voor zijn slaven. Hij legde zijn oude leven volledig in God's hand. Hij accepteerde dat God zijn leven in alles mocht leiden. Wat het vlees betreft zou dit een pijnlijke weg zijn. Besnijden is pijnlijk, het gaat met lijden gepaard, er vloeit bloed en er wordt vlees weggesneden. Er wordt een bedekking weggenomen. Later in het N.T. wordt de werkelijke besnijdenis een besnijdenis van het hart genoemd. De besnijdenis van het hart staat in nauw verband met de doop. De besnijdenis is dus een heenwijzing naar het offer van Jezus aan het kruis. De doop (begrafenis, Rom. 6) is een terugblik naar het kruis. We aanvaarden bij onze doop de dood van onze oude, zondige natuur, die gekruisigd is met Jezus. Jezus leed voor ons aan het kruis. Hij gaf zijn bloed en zijn lichaam, zijn vlees voor ons. Wij moeten wat ons oudeleven betreft met Hem sterven om zo met Hem te kunnen opstaan in een nieuw, eeuwig leven. Wij moeten ons eigen leven voor dood houden. Christus leeft in ons, Hij heeft recht op ons leven. Abraham heeft dit aanvaard en geloofd, want Jezus zegt: Abraham heeft mij gezien.
Joh. 8:56. Abraham keek met blijdschap uit naar de dag van mijn komst. Hij zag Mij komen en was erg blij."(HB)
Het wegnemen van de voorhuid, het verwijderen van deze bedekking, betekende dat er een volledige eenwording mogelijk was tussen Jezus en de Gemeente. De in zonde gevallen oude natuur van de mens, ook wel genoemd het vlees, moest verwijderd worden. Jezus heeft dit offer volbracht door aan het Kruis te sterven. Door Zijn dood konden wij verlost worden van onze oude mens. Dat alleen de jongetjes besneden moesten worden was een heenwijzing naar het feit, dat alleen de Eniggeboren Zoon van God zijn leven, zijn vlees voor een ieder mens in deze wereld kon geven. Door de 'besnijdenis' van Jezus aan het kruis gaf hij als Bruidegom het nieuwe leven aan de Gemeente. De besnijdenis op de achtste dag zal een heenwijzing zijn naar Gods Koninkrijk. De schepping bestaat uit de scheppingsweek van zeven dagen. In Gods eeuwig Koninkrijk zijn de eerste dingen voorbij gegaan. Het vlees (oude natuur) zal Gods Koninkrijk niet beërven. Op de achtste dag, of de eerste dag van de week, moet het vlees dus weggenomen zijn. Jezus stond op, op de eerste dag van de week. Hij was de eerstgeborene van de ganse nieuwe schepping. De Gemeente bestaat uit 'eerstelingen'. Alleen de wedergeboren mens, die zijn oude leven met Christus in de dood gegeven heeft, zal leven in Gods eeuwig Koninkrijk. Als voorbeeld geeft het schaduwbeeld, het volk Israël, dit feit ook duidelijk weer, bij het binnengaan in het beloofde land (Gods koninkrijk). De eerste keer konden de Israëlieten het beloofde land niet binnengaan, hoewel ze wel waren besneden. Ze hadden geen geloof, ze stonden onder leiding van Mozes (de wet). De wet of het ritueel van de besnijdenis (en ook de doop) kunnen ons nooit in Gods Koninkrijk brengen. Na de omzwerving door de woestijn, toen alle ongelovigen gestorven waren, gingen ze onder leiding van Jozua (type van Jezus), het beloofde land in. Het volk was toen niet besneden. Ze konden door geloof het land wel binnengaan, maar moesten toen wel besneden worden. In Gods koninkrijk heeft men de besnijdenis van het hart nodig; dit is het geloof in het kruis van Jezus. Want vlees en bloed kunnen het Koninkrijk niet beërven. Daarna vierde men het pascha. Het Paaslam is geslacht en de opstanding van de mens met Jezus in nieuwheid des levens wordt mogelijk. In het schaduwbeeld (Abraham) was het: geloof en besnijdenis, in het nieuwe verbond is het: geloof (in) het offer van Jezus. Het nieuwe verbond nu geeft de werkelijkheid weer. Daarom sluit de doop aan bij de besnijdenis. Door ons te laten dopen geloven wij in de geestelijke besnijdenis (de besnijdenis van het hart). Wij leven niet meer voor ons zelf, wij leven voor Jezus. Daarom laten vrouwen zich wel dopen, hoewel het niet nodig was dat ze besneden werden.
Het verbond.
Door de besnijdenis accepteerde Abraham zijn aandeel in het verbond. Zijn oude natuur moest gekruisigd worden. Hij moest niet in eigen kracht Gods beloften willen vervullen, (denk aan Ismaël). Abraham was gerechtvaardigd door het geloof in God, maar had ook het Kruis nodig. Door de besnijdenis bood God als het ware het Kruis aan. God sloot een verbond met Abraham, dat hij door het aanvaarden van het Kruis een eeuwig nageslacht zou krijgen. Het verbond was dus de belofte van God dat er een Kruis zou komen. Gods verbond was dat Hij het Kruis beloofde, daardoor kon Abraham geestelijk nageslacht krijgen, en daardoor kon eeuwig leven verkregen worden. Abram geloofde in de besnijdenis, hij zag als het ware het Kruis. Abram aanvaardde voor zijn eigen leven de weg naar het kruis. Zijn 'werken' bewezen dat. Abram verliet zijn land en zijn volk, hij moest zijn oudste zoon weg zenden, hij heeft zijn jongste zoon, die hij lief had aan God geofferd, hij gaf het beste land aan Lot en kocht een graf voor zich in zijn 'eigen' land. Hij gedroeg zich als een vreemdeling want hij verwachtte een beter (L)land (Gen.17:8). We weten dat God zijn belofte nagekomen is. Ook Ismaël en Abrahams slaven moesten besneden worden. Er staat niet geschreven dat Ismaël reeds geloofde. Al was hij Abrams zoon en besneden, toch moest hij weggezonden worden en zou hij niet erven met de zoon, die naar de belofte verwekt was. (Gen. 21:10). Alleen door het geloof in de belofte/verbond van het Kruis is eeuwig leven mogelijk. Maar God beloofde ook aan de zoon van de slavin een nageslacht. Door het geloof in het Kruis lag ook voor deze zoon van Abraham (en voor de slaven, eigenlijk voor iedereen) de weg naar het eeuwige leven open.
Leven uit het verbond.
Vaak wordt er gezegd: we houden vast aan het verbond dat God met Abraham sloot. De 'verbondsbelofte'. Abraham moest zich vasthouden aan Gods verbond, dat betekende dat hij geloof moest hebben in de vervulling van Gods belofte. God is een waarmaker van zijn woord en houdt zijn beloften. Wij weten en geloven dat God zijn belofte heeft waargemaakt. Abraham geloofde in de besnijdenis en geloofde daarmee in het offer van Jezus Christus. Wij geloven in het volbrachte werk van Christus, dat is ons houvast. Als we vasthouden aan het verbond van God met Abraham komen we niet verder dan de heenwijzing naar het schaduwbeeld van het kruis. De besnijdenis is een schaduwbeeld en daaraan moeten we ons niet vasthouden. In Galaten staat(Gal.5:4) als je je laat besnijden om daarin weer je houvast te vinden, ben je los van Christus. Christus zal je geen nut meer doen en je moet weer de gehele wet volbrengen. Het steunen op oud-testamentische schaduwbeelden legt een bedekking op de kerk. De waarheid in Christus is niet meer zichtbaar. De Joden noemden zich de besnedenen. Maar daardoor waren ze niet gered (denk aan de ongelovige schriftgeleerden, zelfs Judas Iskariot was een besnedene), maar het geloof in Jezus ontbrak. Zo geeft ook het doopritueel alleen, geen zekerheid voor eeuwig behoud. Al wordt dit feit, in navolging van de R.K., in bepaalde delen van de reformatorische kerken, wel geleerd. Eerst het geloof van Abram en daarna de besnijdenis. Eerst geloof en toen kon het volk Israël het beloofde land binnengaan. Eerst bekering/geloof en daarna kunnen we ons laten dopen om de weg naar het kruis te gaan. De besnijdenis op zich was geen waarborg voor het eeuwige leven. De doop op zich is geen waarborg, ook voor een kind niet. Daarom moet onze zekerheid (Geloof) liggen in het offer van Christus. Door het geloof in Jezus' offer worden we Zo(o)nen van God. Niet door het vasthouden aan een O.T. verbond, het verbond was immers slechts een heenwijzing. We worden niet behouden door te geloven in Gods verbond met Abraham, we worden gered door te geloven in de vervulling van Gods belofte op het kruis van Golgotha.
Onze zekerheid de vervulling van het verbond is: we geloven dat we met Jezus Christus zijn opgestaan uit de doden. In Christus hebben we deel aan de eeuwige erfenis. Deze is onbesmet en onvergankelijk.
Want wie één is geworden met Christus, is een nieuwe schepping.
Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen (2Cor. 5:17).
Bron:
http://home.planet.nl/~prins554/