Jantjes schreef:biblebook schreef:Wat Christus heeft afgeschafd kunnen we vinden in Kolessenzen 2:13-14:
Er wordt daar naar mijn mening niet gesproken over een bepaald gedeelte van de Thora wat afgeschaft zou zijn, daar wordt de totale Thora, incl. de tien geboden, bedoeld want vers 12 voorafgaand zegt: ‘Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft’.
Dat is een totale voldoening van de Thora in Hem en geen gedeelte daarvan, anders zou Christus geen volkomen verlosser zijn.
Jantjes dit gedeelte maakt veel duidelijk, God schrijft de Tien Geboden met eigen vinger op stenen tafelen, die moest Mozes in de ark leggen.
Terwijl de andere wetten die mozes op rollen moest schrijven (die tegen ons getuigen) naast de ark moest leggen.
De Wet des Heren, d.i. de wet der Tien Geboden, werd door God op de berg Sinaï aan Mozes gegeven. In Deut. 10 : 4, 5 wordt bericht, dat God met eigen vinger de Tien Geboden had neergeschreven. We lezen hieromtrent: „Toen schreef Hij (nl. God) op de tafelen, naar het eerste schrift, de woorden die de Here, ten dage der vergadering, op de berg uit het midden des vuurs tot ulieden gesproken had; en de Here gaf ze mij. En ik keerde mij en ging af van de berg, en leidde de tafelen in de kist die ik gemaakt had, en aldaar zijn ze, gelijk als de Here mij geboden heeft.", Op enkele bijzonderheden in dit tekstwoord wil ik gaarne uw aandacht vestigen. Ten eerste : nadat God de Tien Geboden persoonlijk had afgekondigd, heeft Hij deze wet een en andermaal eigenhandig neergeschreven. Wel een bewijs voor de grote waarde die God aan de decaloog toekent. Ten tweede God schreef deze wet op stenen tafelen, een teken van duurzaamheid, en tenderde: deze wet werd in de ark des verbonds bewaard. Laten we nu een ogenblik over die andere wetten spreken, over de wet van Mozes. We vinden daarover een bericht in Deut. 31 : 24-26, dat ik u thans voorlees: „En het geschiedde toen Mozes voleind had de woorden dezer wet te schrijven in een boek, totdat zij voltooid waren, zo gebood Mozes de Levieten die de ark des verbonds droegen, zeggende : Neemt dit wetboek en legt het aan de zijde van de ark des verbonds des Heren uws Gods, dat het aldaar zij ten getuige tegen u." Opmerkelijk is het, dat in deze teksten juist de tegenovergestelde bijzonderheden worden genoemd, die wij zoëven lazen over de wet Gods in hoofdstuk 10, nl. ten eerste, niet God, maar Mozes schreef deze wet; ten tweede, ze werd niet op stenen tafelen maar in een boek, op papyrusrollen, een teken van vergankelijkheid, geschreven; en ten derde, deze wet werd niet bewaard in de ark des verbonds, zoals Gods wet, maar naast, ter zijde van de ark. En dit handschrift van Mozes was een wet in inzettingen bestaande en gegeven „ten getuige tegen u". Nu komen we tot de vraag : Welke wet heeft Christus afgeschaft? Het Oude Testament heeft ons thans voldoende ingelicht om in het Nieuwe Testament een heerlijke harmonie te ontdekken tussen de teksten die over beide wetten spreken. Wij citeren allereerst de Schriftuurplaats waarin gezegd wordt, wat door Christus weggenomen en aan het kruis genageld is. Gods Woord zegt in Col. 2 :13, 14 aldus : „En Hij heeft u, toen gij dood waart in de misdaden en in de voorhuid uws vlezes, mede levend gemaakt met Hem, al uw misdaden u vergevende, uitgewist hebbende het handschrift dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, welke, zeg ik, enigerwijze tegen ons was en heeft dat uit het midden weggenomen, het aan het kruis genageld hebbende." In dit tekstwoord wordt dus gezegd, dat het handschrift dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, door Christus is weggenomen en aan het kruis genageld. Een ieder die opmerkzaam bovenstaande uiteenzetting over Gods wet en de wet van Mozes heeft gevolgd, zal dadelijk begrijpen welke van deze twee in Col. 2 : 14 wordt bedoeld, nl. de joodse wetten en inzettingen die door Mozes geboden waren. Alle ceremoniële wetten, die betrekking hebben op de tempel- en offerdiensten, waren een voorafschaduwing van het ware grote offer dat eenmaal door de Messias zou worden gebracht. Toen Jezus Christus op Golgotha als een zoenoffer voor onze zonden stierf, vervielen daardoor natuurlijk de tijdelijke, schaduwachtige, ceremoniële en specifiek joodse wetten. Wanneer nu Paulus in zijn brieven spreekt over een wet die vervallen en afgeschaft is, dan bedoelt hij daarmee dus de wet van Mozes, de schaduwachtige, ceremoniële wet. En wanneer hij spreekt over de heerlijkheid en de heiligheid van Gods geboden, dan zinspeelt hij op Gods wet, de Wet des Heren, de Tien Geboden. Er is dus geen sprake van dat de wet der Tien Geboden door Christus op Golgotha is afgeschaft. Wel is er door de kruisdood van Christus een wet vervallen, nl. de joodse ceremoniële wet, maar Gods geboden zijn onveranderlijk en bindend, ook voor de gelovigen onder het Nieuwe Testament. Juist de Wet des Heren de maatstaf is voor het leven van de wedergeboren mens, dus voor diegenen die leven onder de genade van Christus.