rotterdam schreef:
1) Dan zijn Paulus en Jacobus het kennelijk niet eens.
Jacobus zegt uitdrukkelijk " "En desgelijks ook Rachab, de hoer, is zij niet uit de werken gerechtvaardigd geweest".
2) Uit het oorspronkelijke verhaal uit Jozua 2 en 6 valt dat zeker niet op te maken
Toen we dat hoorden, sloeg de angst ons om het hart en werden we wanhopig. De HEER, jullie God, is immers een God die macht heeft in de hemel en op aarde. Zweer me dan bij de HEER dat jullie mijn familie en mij goed zullen behandelen. Ik heb jullie toch ook goed behandeld? Zweer het me, geef me de zekerheid.
Het was angst en "voor wat hoort wat" (Ik heb jullie toch ook goed behandeld?)
Daar komt nog bij dat Rachab's hele familie "meelift" op het goede werk van deze hoer.
Maar de hoer Rachab werd door Jozua gespaard, samen met iedereen die tot haar familie behoorde. Hun nakomelingen wonen tot op de dag van vandaag onder de Israëlieten, want Rachab had de mannen die in opdracht van Jozua Jericho moesten verkennen een schuilplaats gegeven.
Of ga je nu zeggen dat de hele familie geloofde ?
Jacobus en Paulus zeggen allebei dat uit het geloof goede werken voort komen en dat geloof zonder goede werken een dood geloof is.
Dit zegt Rachab in Jozua 2 SV
9 En zij sprak tot die mannen: Ik weet, dat de HEERE u dit land gegeven heeft, en dat ulieder verschrikking op ons gevallen is, en dat al de inwoners dezes lands voor ulieder aangezicht gesmolten zijn.
10 Want wij hebben gehoord, dat de HEERE de wateren der Schelfzee uitgedroogd heeft voor ulieder aangezicht, toen gij uit Egypte gingt; en wat gijlieden aan de twee koningen der Amorieten, Sihon en Og, gedaan hebt, die op gene zijde van de Jordaan waren, dewelke gijlieden verbannen hebt.
11 Als wij het hoorden, zo versmolt ons hart, en er bestaat geen moed meer in iemand, vanwege ulieder tegenwoordigheid; want de HEERE, ulieder God, is een God boven in den hemel, en beneden op de aarde.
12 Nu dan, zweert mij toch bij den HEERE, dewijl ik weldadigheid aan ulieden gedaan heb, dat gij ook weldadigheid doen zult aan mijns vaders huis, en geeft mij een waarteken,
13 Dat gij mijn vader en mijn moeder in het leven zult behouden, als ook mijn broeders en mijn zusters, met alles, wat zij hebben; en dat gij onze zielen van den dood redden zult.
in vers 11 zegt ze toch duidelijk dat zij en haar familie in de Heere zijn gaan geloven.
Zegt een ongelovige dat?
Nee, een ongelovige gelooft niet eens dat de Heere bestaat en al helemaal niet dat Hij macht heeft in hemel en op aarde.