35 En Hij zei tegen hen: Heeft het u aan iets ontbroken, toen Ik u uitzond zonder beurs, reiszak en sandalen? Zij zeiden: Aan niets.
36 Hij zei dan tegen hen: Maar nu, laat wie een beurs heeft, hem meenemen, evenzo ook een reiszak. En wie geen zwaard heeft, laat die zijn bovenkleed verkopen en er een kopen.
37 Want Ik zeg u dat dit wat geschreven staat, nog in Mij volbracht moet worden, namelijk: En Hij is tot de misdadigers gerekend. Ook wat er over Mij geschreven is, heeft immers een einddoel.
38 Zij zeiden: Heere, zie hier zijn twee zwaarden. En Hij zei tegen hen: Het is genoeg.
Bedankt allemaal, maar ik ben nog steeds niet veel wijzer geworden. Misschien moet ik mijn vragen specifieker formuleren;
1. Jezus verwijst in v. 35 naar een eerdere uitzending. De discipelen bevestigen dat het hun aan niets ontbroken heeft, maar toch zegt Jezus: "maar nu..". Waarom die 'koerswijziging"?
2. Waarom zegt Jezus dit eigenlijk, juist op dit moment en deze gelegenheid? Net ná het avondmaal en de voorzegging van Petrus' verloochening, vlak voor Getshémané. Waarom juist dan?
3. Waarom moeten de discipelen zich bewapenen?
4. Kan deze passage gezien worden als een zendingsbevel, gezien de connectie met de eerdere uitzending (o.a. Luk. 9)?
5. Wat heeft de profetie genoemd in v. 37 te maken met het bevel uit het voorgaande vers?
6. Waarop heeft de uitspraak van Jezus in vers 38, "het is genoeg", betrekking op en wat wordt er mee bedoeld? Bedoeld Jezus dat twee zwaarden genoeg zouden zijn voor het doel wat Jezus daartoe bedacht had, of moet het meer gelezen alsof Jezus een einde aan het gesprek maakt, omdat de discipelen Hem niet juist zouden begrijpen?
7. Hoe zit het met
Lukas 22:49-53? Betreft dit een vervulling van wat hier, slechts enkele verzen eerder, is voorzegd, of brengt het een misinterpretatie van Jezus' woorden aan het licht?