Berichtdoor hamlap » 26 jan 2011 10:49
De ontwikkeling omtrent de voorstelling van de duivel is opvallend te noemen. Het Hebreeuws woord voor satan komt slechts een handvol keren in het Oude Testament voor. Het woord lijkt in deze teksten ook nog meer een bepaald karakter of een rol te beschrijven, dan een specifiek figuur. Satan heeft dan, als een engel, een plaats in het rechtsverkeer: het gaat om een aanklager in het gericht. Mensen zondigen en worden aangeklaagd. De functie van deze aanklager is om de zonden bij degene die voor het gericht staat, in herinnering te brengen. In Job 1 en 2 en in Zacharia 3:1 lezen we over de satan die hier als aanklager functioneert.
Op de achtergrond van dit gebeuren speelt de idee van een godenvergadering, zoals dat bij de omliggende volken ook voor kwam (vgl. 1 Kon.22:19-23, Psalm 82:1, en Jes.6). De goden en de engelen komen samen om hun goddelijke plannen met elkaar te bespreken, en ook satan kan hierbij aanwezig zijn. Job 1:6-8 – “Op een zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de Here te stellen, en onder hen kwam ook den satan. En de Here zei tot den satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde den Here: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist hebt. Toen zeide de Here tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij zó vroom en oprecht, godvrezende en wijkende van het kwaad.”
Als aanklager is satan hier geen demonisch wezen. Satan behoort tot de geesten rondom Gods troon, en is oorspronkelijk op zichzelf niet vijandig aan de mens, nog minder aan God. In het Oude Testament zijn er weinig aanwijzingen dat men toentertijd bij satan aan een bepaald persoon die de belichaming is van het kwaad. In de inter-testamentaire periode verandert dit beeld van satan. Het beeld van Satan wordt steeds negatiever. In de Septuaginta wordt het hebreeuwse
woord 'satan' vertaalt met 'diabolos'. Dit Griekse woord komt van een werkwoord dat ‘uit elkaar gooien, haten, aanklagen uit vijandschap’ betekent.
Satan wordt in geschriften uit deze periode meer en meer degene die de verhouding tussen God en de mensen in het
algemeen, tussen God en Israël in het bijzonder, probeert te verstoren. Hij doet dat door mensen te verleiden tot zonde, door bij God mensen aan te klagen, en door het heilsplan van God te doorkruisen. De visie op de duivel, zoals we die tegen komen in het Nieuwe Testament, komt nu niet meer uit de lucht vallen: satan is de belichaming van het kwaad en de absolute tegenstander van God.
In het Nieuwe Testament vinden we vervolgens een beeld van de duivel die met deze absolute tegenstelling tot God samenhangt. Hij is de vijand en overste van de aarde (Joh. 14:30). In het ‘Onze Vader’ leert Jezus mensen om te bidden van de macht van de duivel (de boze) verlost te worden (Mat.6:13). De macht van de duivel, als overste van de wereld, is groot (Joh.12:31). Zijn macht wordt de macht van de duisternis genoemd (Kol.1:13). Hij verzoekt mensen die daar vatbaar voor zijn wegens een gebrek aan zelfbeheersing (1 Kor.7:5). Verder heeft hij macht over de dood (Hebr.2:14) en houdt hij mensen in zijn greep. Mensen hebben niet de macht zichzelf te bevrijden uit deze greep (Luk.13:10-17).
Faith will vanish into sight
Hope be emptied in delight
Love in heav'n will shine more bright
Therefore give us love.