'...want Mij zal geen mens zien, en leven.'(Ex 33,20b)
Dit is zo'n vers die weinig aan de verbeelding overlaat. Althans, daar heeft het alle schijn van. Doch wil ik de lezer vragen de tekst eens te vergelijken met de volgende verzen:
Gen 32,30
En Jakob noemde de naam van die plaats Pniël: Want, zeide hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest.
Ex 33,11
En de HEERE sprak tot Mozes aangezicht tot aangezicht, gelijk een man met zijn vriend spreekt; daarna keerde hij weer tot het leger; doch zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, de jongeling, week niet uit het midden van de tent.
'Maar de ezelin heeft Mij gezien, en zij is nu driemaal voor Mijn aangezicht geweken...'(Num 22,33a)
Hos 6,2
Hij zal ons na twee dagen levend maken; op de derde dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven.
Als niemand God zou zien en leven, hoe kan het dan dat de mensen die God hebben gezien toch niet doodgingen?