@ Arendsoog: Het heeft echt een hele tijd geduurd, maar dan eindelijk een reactie op
deze posting van je.
In je antwoorden op je wie/wat vragen kan ik me wel vinden, maar dat zal je niet echt verbazen denk ik. Ook je conclusie dat wij er geestelijke lessen uit kunnen halen kan ik beamen. Dat mag/kan altijd. Maar dat is iets heel anders dan vergeestelijken of allegoriseren.
Maar dan je conclusies. Daar meen ik wel wat vragen/opmerkingen bij te kunnen zetten.
Je schrijft:
"Na de vervulling van eerder gedane profetieën, of liever vrijwel op hetzelfde moment, als alles afgebroken is, zal alles weer opgebouwd worden." Waar baseer je je tussenzin "of liever vrijwel op hetzelfde moment" op?
Je vraagt je ook af:
"Wanneer is het 'te dien dage'?".
Om daar meer duidelijkheid over te krijgen zou je eens in de profeten moeten zoeken op de uitdrukking 'te dien dage' en dat bestuderen. Het wordt niet zelden gebruikt bij profetieën waarvan je eigenlijk wel met zekerheid kunt zeggen dat die nog niet in vervulling zijn gegaan.
Vervolgens schrijf je:
"Een belangrijke aanwijzing voor de exegese van deze tekst ligt m.i. in de aanhaling in het Nieuwe Testament, in Handelingen 15:16."
Hier gaat het m.i. wat wringen. Misschien kan het helpen om je eerst de profetie vanuit Amos te lezen. Wie was de brenger van de boodschap, wie was/waren in eerste instantie de ontvanger(s). En welke betekenis heeft de boodschap dan voor die primaire groep? Dan begin je bij de oorsprong, en niet met terugwerkende kracht. Van dááruit kun je denk ik pas gaan onderzoeken naar wat Jakobus ermee wilde zeggen.
Dan schrijf je:
"Het gaat hier dus niet om een tijd die eeuwen na deze aanhaling op het Apostelconvent ligt, of in ieder geval: het begin van de vervulling van deze profetie moet eerder gezocht worden, en wel in de eerste eeuw van onze jaartelling."
Zou je deze, naar mijn mening wat snel getrokken, "dus"-conclusie kunnen onderbouwen?
Verderop schrijf je:
"En daarbij doet zich nu het merkwaardige feit voor, dat de woorden, waar het blijkens het verband voor Jakobus op aankomt, juist woorden zijn, die in onze Hebreeuwse tekst niet worden gevonden. Wat natuurlijk meteen opvalt bij het vergelijken van de tekst."
Juist. Maar daar heeft David Stern m.i. een bevredigende verklaring voor. Hij schrijft als commentaar:
"The quotation itself (vv. 16-18) is Amos 9:11-12, approximately as found in the Septuagint. The Masoretic text has, in lieu of our v. 17, "...so that they [Israeli may possess the remnant of Edom and of all the nations who are called by my name." Its Hebrew has "yireshu... 'Edom" ("possess... Edom"), while the Hebrew underlying the Septuagint Greek must be "yidreshu... 'adam" ("seek... mankind"). Concerning I will rebuild the fallen tent of David, see paragraph headed "coming on the clouds" in Mt 24:30N."
Het gaat hier om drie letters verschil (waarvan er ook nog eens twee 'slechts' klinkertekens zijn): yireshu-yidreshu en edom-adam.
Een aardige suggestie: Het hele Jewish New testament Commentary van (de messiasbelijdende Jood) David Stern is hier te vinden:
http://kifa.kz/eng/bible/stern/Heel erg leerzaam. Daar kun je ook de verwijzing naar de notitie op Mt 24:30 vinden.
Dan:
"Wat is dan vs 11 "de vervallen hut van David"? -> het vervallen koningshuis van David.
KV op Handelingen 15:16: ‘De voorzegging spreekt dus van een tijd waarin de toestanden geheel anders zullen worden en die tijd is nu aangebroken met de bekering der heidenen.'"
Ik begrijp dat je hier tot de conclusie komt dat de "bekeerde heidenen" de "vervallen hut van David" is. Dat lijkt me moeilijk te onderbouwen. Of begrijp ik je nu verkeerd.
Dan stel je een vraag en laat je twee mogelijkheden open:
"Wat is in vs "de gevangenis van Mijn volk Israël"?->
Gelet op de tijd van (het begin van) de vervulling van vers 11 en 12, moet er ofwel in vers 13 een veel later tijdstip (20e eeuw) van vervulling bedoeld zijn (met zie, de dagen komen), ofwel er moet een uitleg a la de kanttekeningen op de SV of Calvijn gegeven worden, waarbij het dus (in de eerste vervulling) niet specifiek over het fysieke Israël gaat."
Zelf ga ik, op basis van o.a. Ez. 37/47/48 en Zach. 14 voor de vervulling in de 20e eeuw.
En de volgende vraag:
"Wie is in vs 15 "hen"? -> dat hangt dus af van bovenstaand.
Als er, zoals je zelf ook concludeert, in de vss 8-10 steeds sprake is van het fysieke Israël (evenals het 'Mijn volk Israël' uit vs 14) dan kan het toch niet anders dat het 'hen' uit vs 15 terug verwijst naar de vorige verzen?
Bovendien welke aanleiding geeft de tekst om een omschakeling te maken na vs 14?
Stel je voor, je zou toendertijd één van de primaire ontvangers van deze boodchap zijn, zou het dan logisch zijn om na vs 14 een omschakeling te maken of te verwachten?
Dan kom je met een theoretische mogelijkheid die inderdaad zou kunnen:
"Het is in theorie immers mogelijk dat ze nog wél eens ‘uit hun land gerukt worden’. Ik benoem dit slechts als theoretische mogelijkheid."
Als deze profetie in theorie dan nú niet vervuld gaat worden, dan toch later een keer. Maar de zekerheid van de vervulling ooit blijft. Nu of straks. maar daarmee blijft de letterlijke interpretatie nog steeds overeind staan.
ten slotte schrijf je:
"Een dichterlijke beschrijving is niet tegengesteld aan profetie; de profetie is in dichterlijke beschrijving gedaan. Het duidt dan algemeen een belofte van herstel aan, zonder in exacte details te treden. Het is niet vreemd aan het taalgebruik van Amos niet-letterlijk te spreken, hij vergelijkt veel met dieren (bijv. 3:4-5, 8, 12; 4:1) en landelijke taferelen (bijv. 5:17; is de rouwklage letterlijk in alle straten (5:16) en alle wijngaarden?)."
Dat is een interessante opmerking.
Allereerst het laatste stukje over de rouwklacht. Waarom zou dit niet letterlijk kunnen zijn? Er staat toch ook dat zij allen over Hem zullen rouwklagen die zij doorstoken hebben (Zach. 12:10 en Openb. 1:7)? In Zach. 12:12-14 wordt het zelfs heel nauwkeurig gespecificeerd.
Maar dan die dichterlijke beschrijving:
Laten we eens een andere "dichterlijke" beschrijving als voorbeeld nemen, de luipaard (snelste landdier) uit Dan.7:6. Natuurlijk gaat het hier niet om een letterlijke luipaard met vier vleugels en vier koppen, maar de "dichterlijke" beeldspraak is wel heel letterlijk uitgekomen. De snelheid waarmee Alexander de Grote gebied veroverde was ongekend, als in een soort blitzkrieg, wordt uitgebeeld door de snelheid van de luipaard. Maar dat niet alleen, het dier had ook vier vleugels en vier koppen. Al snel na de vestiging van zijn Grieks-Macedonische rijk stierf Alexander op vrij jonge leeftijd viel zijn rijk in vier (!) delen uiteen.
Zo zie je dat letterlijke vervulling heel goed uit "beeldspraak" te halen is.
Vergelijk ook Dan. 8:22, waar het gevierendeelde rijk van Alexander ook in de dichterlijke beeldspraak van de harige bok waaruit vier koninkrijken tevoorschijn komen.
Tot zover maar even voor deze keer.
Ps. 122vs6: Bidt om de vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen.