Boekenlezer schreef:Tegenover de rechtvaardigheid van God, Jezus Christus, misbruikten zij de wet van Mozes, om tegenover de rechtvaardigheid van God hun eigen rechtvaardigheid op te richten. Wat goed is: de wet van Mozes, misbruikten zij.
Ik denk dat Paulus hier vooral ageert tegen de toenmalige synagogale heilsleer, waar hij voor zijn bekering zelf zo'n fanatiek voorvechter van was. De absolute tegenstelling tussen die leer en het Evangelie komt steeds weer terug in zijn brieven, bijvoorbeeld in Filippenzen 3:
3 Want wij zijn de besnijding, wij, die God in den Geest dienen, en in Christus Jezus roemen, en niet in het vlees betrouwen.
4 Hoewel ik heb, dat ik ook in het vlees betrouwen mocht; indien iemand anders meent te betrouwen in het vlees, ik nog meer.
5 Besneden ten achtsten dage, uit het geslacht van Israël, van den stam van Benjamin, een Hebreër uit de Hebreën, naar de wet een Farizeër;
6 Naar den ijver een vervolger der Gemeente; naar de rechtvaardigheid, die in de wet is, zijnde onberispelijk.
7 Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus' wil schade geacht.
8 Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen.
9 En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof;
Het kernpunt van het geschil, is de rechtvaardiging: is die nou een gegeven werkelijkheid (uit genade), of moet die verdiend worden? Kern van Paulus' betoog is dat de rechtvaardiging uit genade is door het geloof in Christus, Die geopenbaard is. Daarbij roept hij de wet als getuige aan tegen degenen die het van hun eigen werken verwachten. Bijvoorbeeld in Rom. 10:6-9 citeert Paulus de woorden van Mozes uit Deut. 30:
Deuteronomium 30:11 Want ditzelve gebod, hetwelk ik u heden gebiede, dat is van u niet verborgen, en dat is niet verre.
12 Het is niet in den hemel, om te zeggen: Wie zal voor ons ten hemel varen, dat hij het voor ons hale, en ons hetzelve horen late, dat wij het doen?
13 Het is ook niet op gene zijde der zee, om te zeggen: Wie zal voor ons overvaren aan gene zijde der zee, dat hij het voor ons hale, en ons hetzelve horen late, dat wij het doen?
14 Want dit woord is zeer nabij u, in uw mond, en in uw hart, om dat te doen.
15 Ziet, ik heb u heden voorgesteld het leven, en het goede, en den dood, en het kwade.
Romeinen 10:5 Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid, die uit de wet is, zeggende: De mens, die deze dingen doet, zal door dezelve leven.
6 Maar de rechtvaardigheid, die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen.
7 Of, wie zal in den afgrond nederdalen? Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen.
8 Maar wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken.
9 Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.
Wat Paulus hier dus doet, is de woorden uit Deut. 30 hier op 1 noemer te brengen met het geloof in Christus. Want hij is er van overtuigd geraakt dat de woorden die Mozes sprak in Deut. 30 niet bedoeld zijn om een eigen gerechtigheid op te richten, maar om te leven vanuit gerechtigheid. Zo was de wet ook bedoeld: als leefregel voor het verloste volk uit Egypte (Ex. 20:2: Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.). Aan dat verbond zaten ook zegen en vloek vast: zegen voor wie eruit leefde, vloek voor wie daar ongehoorzaam aan was. Tegelijkertijd moet het einde van de wet wel Christus zijn, want alles loopt op Hem uit. De wet was gegeven ten leven, hoeveel te meer heil ontvang je dan als Degene die het Leven Zelf is ook daadwerkelijk gekomen (geopenbaard) is. Paulus zegt dat ook met zoveel woorden in Rom. 3:21:
Rom. 3:21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten:
De wet getuigt zelf dat de rechtvaardigheid van God niet uit haar is, maar uit God Zelf, nl. in Zijn Zoon Jezus Christus. Daar past dus geen vertrouwen op eigen vlees bij: dat is ten diepste het oprichten van eigen gerechtigheid.
Het vertrouwen op eigen vlees moet daarom wel in faliekante tegenspraak zijn met de wet zelf.